ECLI:NL:RBZWB:2020:7150

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4996
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin zijn recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet was ingetrokken en teveel betaalde uitkering was teruggevorderd. Het primaire besluit dateert van 30 september 2019, waarin het college stelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij werkzaam was bij een bepaalde BV. Het college verklaarde het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond in een besluit van 28 januari 2020.

Tijdens de zitting op 12 november 2020 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, die stelde dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard, omdat er geen sprake was van verwijtbaar handelen. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had aangenomen dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank volgde het standpunt van eiser en verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van de teveel betaalde bijstand niet ongedaan werden gemaakt, maar dat de motivering van het college niet correct was.

De rechtbank veroordeelde het college tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.100,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4996 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [Plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 september 2019 (primaire besluit) heeft het college eisers recht op uitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken en is teveel betaalde uitkering teruggevorderd, ingevorderd en verrekend.
In het besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [Kantoorgenoot] , kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger vwr] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet.
Bij primair besluit heeft het college het recht op uitkering over de periode van 15 juli 2019 tot 1 augustus 2019 ingetrokken. Dit omdat eiser niet opgegeven zou hebben werkzaam te zijn bij [naam bv] B.V. ( [naam bv] ) en hiermee inkomsten heeft genoten die hoger waren dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Hiermee zou eiser de inlichtingenplicht hebben geschonden. De ten onrechte ontvangen bijstand over de periode 15 juli 2019 tot 1 augustus 2019 bedraagt € 536,82 en wordt teruggevorderd. De inkomsten over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 26 augustus 2019 zijn niet gekort op eisers uitkering en worden verrekend met de uitkering van oktober 2019 (€ 642,07).
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college wijzigt in het bestreden besluit de motivering in die zin dat ten onrechte geen rekening is gehouden met eisers inkomsten bij [naam bv] over de periode van 15 juli 2019 tot en met 26 augustus 2019. Eiser wordt niet langer verwijtbaar handelen verweten.
Het geschil
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de uitkering terecht is ingetrokken, teruggevorderd en verrekend.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden, omdat niet langer wordt uitgegaan van schending van de inlichtingenplicht.
Voorts heeft eiser de volgende bezwaargronden gehandhaafd:
Het college wist dat eiser werkzaam was bij [naam bv] , aangezien eiser vanuit re-integratie
van het college hier te werk is gesteld. De inkomsten uit arbeid bij [naam bv] hadden
vrijgesteld moeten worden. Ook is bij de verrekening de beslagvrije voet niet gerespecteerd.
Ten onrechte is aangenomen dat eiser had kunnen weten of behoren te weten dat de bijstand
teruggevorderd zou worden. Hij ging ervan uit dat de inkomsten vrijgesteld zouden worden.
Verder is het salaris van [naam bv] op de leefgeldrekening van eiser terechtgekomen en niet
op de beheerrekening van de bewindvoerder van eiser, waardoor deze niet dubbel de
beschikking over de gelden heeft gehad voor het voldoen van de vaste lasten.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, tweede lid, sub a, van de Participatiewet kan het college de kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid (dat wil zeggen: niet als gevolg van schending van de inlichtingenplicht), ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet is het college bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.
De beoordeling door de rechtbank
5. Het geschil heeft betrekking op het recht op bijstand in de periode van 15 juli 2019 tot en met 26 augustus 2019.
6. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden, omdat niet langer wordt uitgegaan van schending van de inlichtingenplicht en er dus volgens verweerder geen sprake is van verwijtbaar handelen. Dit betreft een zo ingrijpende wijziging van de motivering, dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden. Deze beroepsgrond slaagt.
7. De beroepsgrond over het vrijstellen van de inkomsten uit arbeid is ter zitting ingetrokken en behoeft dan ook geen inhoudelijke bespreking meer.
8. De rechtbank overweegt verder dat verweerder de inkomsten van eiser over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 26 augustus 2019 heeft verrekend met de lopende uitkering over de maand oktober. Omdat het gaat om verrekening op grond van artikel 58, vierde lid van de Participatiewet is de uitspraak waar eiser naar heeft verwezen niet van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op juiste wijze gebruik gemaakt van de in artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet gegeven verrekeningsbevoegdheid. Bij de terugvordering dient wel rekening te worden gehouden met de beslagvrije voet. Daar richt het beroep (en bezwaar) zich echter niet tegen.
Slotoverwegingen
9. Gelet op wat is overwogen onder 6 zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten, omdat het slagen van de in overweging 6 besproken beroepsgrond niet tot een andere uitkomst leidt.
Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 17 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.