ECLI:NL:RBZWB:2020:7105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20_6088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet voldoen aan procesvereisten in bestuursrechtelijke procedure

Op 2 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C.J.A.G. Hibma, had bezwaar ingediend tegen een besluit van het college van 17 maart 2020, waarin het Terreplein in Tholen tijdelijk werd aangewezen als blauwe zone voor parkeren. Het bezwaar werd door het college aangemerkt als beroepschrift en doorgestuurd naar de rechtbank.

De rechtbank ontving het beroepschrift op 20 april 2020, maar constateerde dat de eiseres niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde was gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en het indienen van een ondertekend beroepschrift met een schriftelijke machtiging. Ondanks herhaalde verzoeken om deze documenten in te dienen, ontving de rechtbank geen reactie.

De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de noodzakelijke documenten en betaling van het griffierecht niet waren ontvangen. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, met verwijzing naar de relevante artikelen van de Awb. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6088 GEMWT

uitspraak van 2 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: C.J.A.G. Hibma,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Procesverloop

De beweerdelijk gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 8 april 2020 bezwaar ingediend bij het college tegen het besluit van 17 maart 2020 (bestreden besluit) van het college inzake het tijdelijk aanwijzen van het Terreplein in Tholen als blauwe zone met de mogelijkheid om te parkeren voor de duur van maximaal twee uur van 17 maart 2020 tot en met 1 april 2021.
Het college heeft het bezwaarschrift van 8 april 2020 aangemerkt als beroepschrift en deze bij brief van 16 april 2020 doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 20 april 2020 ontvangen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. De beweerdelijk gemachtigde van eiseres is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 22 mei 2020 is de beweerdelijk gemachtigde van eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. De beweerdelijk gemachtigde van eiseres is vervolgens medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. De beweerdelijk gemachtigde van eiseres is er in deze brief op gewezen dat zij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. Daarnaast is de beweerdelijk gemachtigde van eiseres bij brief van 23 april 2020 gewezen op de in de Awb opgenomen verplichting om een ondertekend beroepschrift en een schriftelijke machtiging te overleggen. Omdat de machtiging in dit geval ziet op een bedrijf is eveneens verzocht een uittreksel uit het handelsregister in te dienen. Bij aangetekende brief van 17 juni 2020 is de beweerdelijk gemachtigde van eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek geen reactie is ontvangen. De beweerdelijk gemachtigde van eiseres is vervolgens verzocht om binnen vier weken alsnog een schriftelijke reactie toe te sturen. De beweerdelijk gemachtigde van eiseres is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
3. De rechtbank constateert dat het griffierecht, een ondertekend beroepschrift, de schriftelijke machtiging en het uittreksel uit het handelsregister niet zijn ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:5, eerste lid, 6:6, aanhef en onder a, 8:24, tweede lid, 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 2 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:5, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt:
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan die niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:24, tweede lid, van de Awb luidt als volgt:
De rechtbank kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.