Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 3 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.
Procesverloop
Eiseres heeft ook tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Overwegingen
Feiten
4 september 2014 mee te nemen alsmede de administratie van [bedrijfsnaam] vanaf 4 september 2014. Eiseres heeft naar het gesprek de gevraagde informatie meegebracht, behalve de administratie van [bedrijfsnaam]. Over [bedrijfsnaam] heeft eiseres tijdens het gesprek de volgende verklaring afgelegd:
“U vraagt mij naar de administratie van het bedrijf [bedrijfsnaam]. Ik heb geen eigen bedrijf. Ik heb in het verleden eens mensen geholpen met het aanvragen van een visum voor Rusland. Hier heb ik geen geld voor gekregen. Ik kan u geen administratie overleggen hiervan.”
“U heeft mij gevraagd stukken mee te brengen van bedrijf [bedrijfsnaam]. Ik heb u bij het vorige gesprek reeds duidelijk gemaakt dat ik geen bedrijf en dus geen administratie heb. Ik heb dit ook nooit gehad.”
4 september 2014 tot en met 28 februari 2019 in te trekken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 68.262,88 bruto van haar terug te vorderen.
Orionis heeft aan de besluitvorming -voor zover thans van belang- ten grondslag gelegd dat het onderzoek naar [bedrijfsnaam], in combinatie met de buitenlandse trips van eiseres waarvan financiering en geldstromen onduidelijk zijn en haar bankafschriften, voldoende grondslag biedt om te concluderen dat de inlichtingenplicht is geschonden. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand volgens Orionis niet worden vastgesteld.
Beroepsgronden
Wettelijk kader
Beoordeling door de rechtbank
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een e-mail van 11 februari 2019overgelegd van haar schoonzoon [naam schoonzoon], gericht aan de Sociale Recherche van Orionis.
Deze e-mail luidt als volgt:
“Vanochtend heb ik uw brief ontvangen inzake domeinnaam [domeinnaam], u heeft mij gevraagd aantal vragen te beantwoorden betreft [domeinnaam] en mevrouw [eiseres]. [eiseres] is mijn schoonmoeder, tijdje terug wilde ik haar helpen aan het werk door een bedrijfje op te starten, [domeinnaam]. Het idee zelf is nooit verder gekomen dan een marktonderzoek en een website. En na haar scheiding aantal jaar terug is het idee helemaal van de baan.
a. eiseres heeft op Facebook een profiel onder haar eigen naam, [eiseres]. Op de pagina zijn enkel de profielfoto’s openbaar, en een korte persoonsbeschrijving. De omslag-foto van de Facebookpagina van eiseres is een afbeelding van een Russisch visum. Ook plaatst eiseres foto’s van een stapel paspoorten.
c. Op 17/04/2018 schrijft [naam1] een post op Facebook. De heer [naam1] moet
“You dont need any invitation. All you need is a medical insurance,
“Hello if your passport
Op de pagina van die website staat het volgende beschreven:
“[bedrijfsnaam] is opgericht door [eiseres]. Door onze kleinschaligheid en goede contacten met consulaat zijn wij in staat snel en gegarandeerd een Russische visum voor u regelen. Ook voor grote groepen. Neem vrijblijvend contact met ons op voor meer informatie”.
€ 375,-. Op de contactpagina van de website staat als telefoon/Whatsapp nummer
[telefoonnummer] vermeld, dat is het telefoonnummer dat eiseres aan Orionis heeft doorgegeven als het nummer waarop zij telefonisch bereikbaar is.
“Diensten in de formulering van visa in de Russische Federatie voor de Europese Unie en staatlozen, meer dan 10 jaar op de visummarkt. Het verstrekken van visa in de kortst mogelijke tijd”.
f. Op of omstreeks 11 februari 2019, de dag van de ontvangst van de e-mail van [naam schoonzoon], is de Facebook-pagina van eiseres van internet verwijderd en is de website [domeinnaam].nl uit de lucht verdwenen.
4.6 Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond om de bijstandsuitkering in te trekken wanneer door die schending niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd. Betrokkene moet dan aannemelijk maken dat zij over de beoordelingsperiode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad, wanneer zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan.
4.11 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel en behoeft daarom geen verdere bespreking. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.
Beslissing
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 3 november 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.