ECLI:NL:RBZWB:2020:7046

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB- 19_4551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 7 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 juli 2019, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 februari 2019 was vastgesteld op 44,31%. Eiser, die eerder werkzaam was als medewerker beveiliging, had zich ziek gemeld vanwege pijnklachten aan de nek en cognitieve klachten na een val. Tijdens de zitting op 12 maart 2020 was eiser aanwezig, maar zijn gemachtigde was afwezig. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische beoordeling heeft gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen, met name de pijnklachten aan zijn linkerarm. De verzekeringsarts b&b heeft echter geconcludeerd dat de door eiser ervaren klachten niet onder de indicaties voor een urenbeperking vallen. De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bevestigd en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen.

De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen beoordeeld. Eiser heeft betoogd dat hij bepaalde functies niet kan uitoefenen vanwege zijn klachten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch passend zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,31% heeft vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4551 WIA

uitspraak van 7 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juli 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 maart 2020. Eiser was daarbij aanwezig. Gemachtigde is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.
Kort voor de zitting heeft eiser het rapport van Ergatis van 30 september 2019 overgelegd. Ter zitting is de procedure geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen op dit rapport te reageren. Op 2 juli 2020 heeft de rechtbank de reactie van het UWV op het rapport ontvangen. Het UWV heeft daarbij tevens recente informatie van de behandelend sector betrokken. Eiser heeft hierop bij brief van 5 augustus 2020 gereageerd. Partijen hebben niet aangegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 september 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker beveiliging voor 36,13 uur per week. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege pijnklachten van de nek en cognitieve klachten na een val in de badkuip van een hotel.
Bij besluit van 27 februari 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 5 februari 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,43%. Eiser heeft op 5 april 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 44,31%.
Tegen dit besluit heeft eiser op 26 augustus 2019 beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn door eiser op 2 oktober 2019 ingediend.
2. In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 februari 2019 heeft vastgesteld op 44,31%
.
3. In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op de rapportages van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De primaire verzekeringsarts heeft – uitgaande van de diagnose ‘nek/hoofdpijn’ – verminderde belastbaarheid aangenomen. De beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 februari 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting. Hij heeft aanleiding gezien om de FML van 7 februari 2019 te wijzigen omdat de daarin neergelegde beperkingen niet worden gedragen door de beschouwing van de primaire verzekeringsarts. Ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis heeft de verzekeringsarts b&b een toelichting opgenomen. Verder heeft hij een beperking toegevoegd ten aanzien van eisers gevoeligheid voor stresssituaties. De tintelingen die eiser in zijn linkerarm voelt, leiden niet tot het aannemen van verdergaande beperkingen. Verder is de verzekeringsarts b&b van mening dat een urenbeperking niet aan de orde is, omdat eiser niet voldoet aan de standaard arbeidsduurvermindering. De beperkingen die in de gewijzigde FML zijn opgenomen in persoonlijk en sociaal functioneren zullen de kans op stress en spanning ten gevolge van de arbeidssituatie verminderen, waardoor de energetische mogelijkheden van eiser zullen toenemen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 5 juli 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen, met name de pijnklachten aan zijn linkerarm, waardoor hij minder of geen til- en knijpkracht meer heeft. De verzekeringsarts b&b heeft deze klachten volgens eiser ten onrechte bestempeld als ‘houding gebonden’. Eiser heeft met de val in de badkuip meerdere keren zijn hoofd gestoten en hierdoor heeft hij hersenletsel opgelopen. Verder meent eiser dat een urenbeperking moet gelden. Hij acht zich niet in staat om 8 uren per dag, exclusief reistijd, te werken. Hij ervaart verminderde energie, verminderde aandacht en concentratie en beperkingen voor fysiek zwaar werk. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser op 10 maart 2020 een rapport van Ergatis overgelegd dat op verzoek van zijn werkgever is opgesteld in het kader van zijn re-integratie.
4.3
Ergatis heeft op 30 september 2019 onder meer gerapporteerd dat er bij eiser medisch geobjectiveerde afwijkingen zijn die leiden tot functionele beperkingen. Er zijn echter wel benutbare mogelijkheden voor passend werk, mits met de beperkingen rekening wordt gehouden en eiser de mogelijkheid heeft om dit werk geleidelijk te hervatten. Geadviseerd wordt een opbouwschema op te stellen, om de belastbaarheid enigszins te verbeteren. Gezien de lange duur van de klachten, de reeds doorlopen behandelingen en de afwezigheid van herstel belemmerende factoren, is een relevante verbetering van de belastbaarheid echter nauwelijks te verwachten.
In de FML die Ergatis heeft opgesteld, zijn beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan de fysieke omstandigheden en dynamische en statische activiteiten. De belemmeringen door vermoeidheid die eiser ervaart, kunnen in verzekeringsgeneeskundige zin niet geobjectiveerd worden. Eiser voldoet niet aan de kaders van de Standaard Duurbelastbaarheid bij arbeid, zodat een urenbeperking volgens Ergatis niet aan de orde is.
4.4
Op 24 juni 2020 heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van het rapport van Ergatis en aanvullende informatie van de behandelend neurochirurg.
De bevindingen van de neurochirurg sluiten aan bij de veronderstelling van de verzekeringsarts b&b dat sprake is van zenuwlijden in de linkerarm. Op de datum in geding hadden de tintelingen in de arm nog geen invaliderend karakter, de functionaliteit van de arm was op die datum goed. De aanvullende informatie van de neurochirurg is voor de verzekeringsarts b&b geen reden om de belastbaarheid per datum in geding te wijzigen.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b het rapport van Ergatis bestudeerd. Hij heeft enkele discrepanties tussen de onderzoeksbevindingen van Ergatis en de voorgestelde beperkingen in de FML geconstateerd. De voorgestelde beperkingen ten aanzien van knijp- en grijpkracht, schroefbewegingen met hand en arm, torderen en duwen of trekken dienen volgens de verzekeringsarts b&b op de normaalwaarde te worden gesteld. Daarnaast zijn sommige toelichtingen volgens hem niet nauwkeurig en zijn de voorgestelde beperkingen ten aanzien van het maken van hoofdbewegingen en statische houdingen niet, althans niet op de datum in geding, van toepassing. Mogelijk zijn de beperkingen later toegenomen, maar dat is in het kader van deze beoordeling niet relevant.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft tot een wijziging van het eerder ingenomen standpunt.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de hiervoor genoemde rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder de klachten aan zijn linkerarm en de spannings- en vermoeidheidsklachten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b de door eiser in beroep overgelegde informatie van Ergatis en de informatie van de behandelend neurochirurg bij zijn beoordeling betrokken. Hij heeft puntsgewijs en uitgebreid gemotiveerd dat de door Ergatis voorgestelde beperkingen niet uit onderzoeksbevindingen volgen, niet zien op de datum in geding, dan wel niet in overeenstemming zijn met het interpretatiekader van de normaalwaarden voor de betrokken items. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten van eiser rekening gehouden. De rechtbank heeft, gelet hierop, geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen.
Verder overweegt de rechtbank dat een urenbeperking volgens de Standaard Duurbelastbaarheid bij arbeid kan worden aangenomen als sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, een verminderde beschikbaarheid voor arbeid als gevolg van een behandeling of ter voorkoming van overbelasting. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet gedurende 8 uur per dag (exclusief reistijd) kan werken vanwege vermoeidheids-klachten, maar zowel de verzekeringsarts b&b als Ergatis heeft aangegeven dat de door eiser ervaren klachten niet onder één van de indicaties zoals genoemd in de Standaard kunnen worden geschaard. Bij een beoordeling in het kader van de WIA gaat het om de objectief medisch vastgestelde beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek en niet om de subjectieve klachtbeleving van eiser.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen.
Niet gebleken is dat in de FML van 5 juli 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de aangepaste FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), papierwarenmaker, dozenmaker, kartonnagemedewerker (Sbc-code 268040) en wikkelaar (Sbc-code 267053).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat hij de functies van papierwarenmaker en wikkelaar niet kan uitoefenen vanwege de klachten aan zijn linkerarm en het daaruit voortvloeiende ontbreken van til- en knijpkracht. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 15 juli 2019 en de daarbij behorende ‘Resultaat functiebeoordeling’
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies van papierwarenmaker en wikkelaar te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen ten aanzien van de klachten aan zijn linkerarm zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,31%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 februari 2019 heeft vastgesteld op 44,31%
.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 7 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.