ECLI:NL:RBZWB:2020:7042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_939
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eiseres wegens schending van de inlichtingenplicht in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangen, maar had verzuimd om inkomsten die zij had ontvangen van derden door te geven aan de afdeling Werk en Inkomen. Het college legde haar een boete op van € 715,- na een onderzoek waaruit bleek dat eiseres in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 maart 2019 stortingen op haar bankrekening had ontvangen, zonder deze te melden. Eiseres stelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd van haar inkomsten en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college dat haar bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat het college onjuist of onvolledig had gemotiveerd op de bezwaargronden. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden, wat leidde tot een benadelingsbedrag van € 1.430,-. Het college had het initiële boetebedrag gematigd tot 50% omdat er geen opzettelijk handelen of grove nalatigheid van eiseres was aangetoond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de opgelegde boete van € 715,- in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/939 PW

uitspraak van 4 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. I.P.M.J. Nelemans, advocaat te Tilburg
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 september 2019 (primaire besluit) heeft het college aan eiseres een boete opgelegd van € 715,-.
In het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is uitgeroepen op de zitting van de rechtbank op 24 juli 2020. Partijen waren, met bericht van verhindering, niet aanwezig.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving van het college een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Uit een door het college ingesteld onderzoek is onder meer gebleken dat eiseres in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 31 maart 2019 stortingen van derden heeft ontvangen. Deze inkomsten heeft eiseres niet doorgegeven aan de afdeling Werk en Inkomen. De schending van de inlichtingenplicht inzake de stortingen op de rekening van eiseres heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 1.430,-.
Daarop heeft het college eiseres een boete opgelegd. Het initiële boetebedrag wordt gematigd tot 50%, zijnde € 715,-, omdat niet gebleken is van opzettelijk handelen, opzettelijk niet nakomen van de inlichtingenplicht of grove nalatigheid van de kant van eiseres.
Het geschil
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de boete van € 715,- opgelegd dient te worden.
De beroepsgronden
3. Eiseres stelt dat het college onvoldoende heeft aangetoond welke inkomsten zij had over de benadelingsperiode.
4. Naast deze beroepsgrond heeft eiseres de rechtbank verzocht de bezwaargronden in het beroepschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank stelt vast dat de bezwaargronden gericht zijn tegen het primaire besluit. Het college is gemotiveerd op de bezwaargronden ingegaan. Dat heeft eiseres weliswaar betwist, maar zij heeft niet benoemd ten aanzien van welke bezwaren de motivering in het bestreden besluit ontbreekt, onjuist of onvolledig is. Daarom zal de rechtbank de bezwaargronden niet bij de beoordeling van het beroep betrekken.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, is het college verplicht een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht door de belanghebbende.
Op grond van artikel 18a, zevende lid van de Participatiewet kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
De beoordeling door de rechtbank
6. Vast staat dat eiseres inkomsten heeft ontvangen door stortingen van derden op haar bankrekening. Dat blijkt uit de door haar overgelegde bankafschriften. Het staat eiseres vrij om tegenbewijs te leveren, maar dat heeft zij niet gedaan. Bij die stand van zaken zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 4 september 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.