In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 6 januari 2020, waarin zijn ZW-uitkering per 30 september 2019 werd beëindigd. Eiser, die werkzaam was als medewerker in een kledingmagazijn, had zich op 27 mei 2019 ziek gemeld vanwege lage rugklachten. Het UWV had hem hersteld verklaard, wat eiser betwistte. Tijdens de zitting op 29 juli 2020 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het UWV niet verscheen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering heeft beëindigd. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben geconcludeerd dat er geen objectieve medische afwijkingen waren die de arbeidsongeschiktheid van eiser konden onderbouwen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de bevindingen van de verzekeringsartsen zou kunnen weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de subjectieve beleving van eiser niet beslissend is in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV rechtmatig was. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra op 4 september 2020 en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.