ECLI:NL:RBZWB:2020:7039
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Ergec, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om zijn Ziektewet (ZW)-uitkering te beëindigen per 14 oktober 2019. Het UWV had eerder op 15 oktober 2019 besloten dat eiser hersteld was en zijn uitkering beëindigd. Eiser was van mening dat zijn gezondheidsklachten, waaronder vermoeidheidsklachten en psychische problemen, niet voldoende waren erkend door het UWV.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn beslissing heeft gebaseerd op rapportages van artsen die de situatie van eiser hebben beoordeeld. De primaire arts, L.C. Waaijer, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, C.H.C. Lemmers, concludeerden dat eiser voldoende belastbaar was om zijn werkzaamheden als machineschoonmaker te hervatten. Eiser had echter aangevoerd dat zijn klachten waren toegenomen en verzocht om een onafhankelijk medisch onderzoek. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bevindingen van de artsen voldoende onderbouwd waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier R.V. van Vliet.