ECLI:NL:RBZWB:2020:7038

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_60
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstandsuitkering op basis van niet overgelegde bankafschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Joosen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging en intrekking van haar bijstandsuitkering, die door het college was vastgesteld in een besluit van 9 juli 2019. Het college had de bijstandsuitkering van eiseres per 1 juni 2019 beëindigd en het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard in een besluit van 2 december 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van mening verschilden over de rechtmatigheid van de beëindiging van de uitkering. Eiseres voerde aan dat de door het college opgevraagde bankafschriften over een afgesloten periode niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van haar recht op bijstand. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat de gevraagde gegevens niet relevant waren voor de beoordeling van het recht op bijstand vanaf 1 juni 2019. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres recht op bijstand werd toegekend.

Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal op € 1.056,88 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/60 PW

uitspraak van 4 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. R. Joosen, advocaat te Dongen
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2019 (primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd en vanaf 1 juni 2019 ingetrokken.
In het besluit van 2 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 juli 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en door [naam vertegenwoordiger eiseres] en namens het college mr. K. van Chastelet.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
Er heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiseres. In een besluit van 11 juni 2019 is eiseres tot 24 juni 2019 een hersteltermijn geboden en is besloten haar uitkering met ingang van 1 juni 2019 op te schorten. De reden daarvoor was dat de bankafschriften van de ING-bankrekening van eiseres eindigend met ***124 over de periode van 25 september 2003 (moment toekenning van de uitkering) tot en met 31 december 2009 niet waren overgelegd. Tegen dit opschortingsbesluit is geen bezwaar gemaakt.
Omdat eiseres de gevraagde bankafschriften niet binnen de hersteltermijn had aangeleverd, is het primaire besluit genomen.
Het geschil
2. Partijen verschillen van mening over de vraag of de uitkering terecht is beëindigd en ingetrokken.
De beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank
3. Eiseres heeft in beroep allereerst aangevoerd dat de door het college opgevraagde stukken niet noodzakelijk waren om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Het niet overleggen van de bankafschriften over de periode van 25 september 2003 tot en met
31 december 2009 heeft volgens eiseres niet tot gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4. Dat beroep slaagt, zoals de rechtbank ter zitting al heeft laten weten. De gevraagde gegevens zien op een afgesloten periode in het verleden. Die gegevens zijn weliswaar van belang voor het recht op bijstand over de periode 2003 tot en met 2009, maar zonder nadere motivering, die ontbreekt en die ook ter zitting niet gegeven kon worden, valt niet in te zien waarom die gegevens van belang zijn voor de verlening van de bijstand vanaf 1 juni 2019. Daarom was het college niet bevoegd de bijstandsuitkering van eiseres met toepassing van artikel 54, vierde lid van de Participatiewet in te trekken. Vergelijk de uitspraak van
25 februari 2014 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2014:669).
5. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Er is geen twijfel over dat eiseres recht op bijstand had over de periode vanaf 1 juni 2019.
Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrechtvast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
De vergoeding voor reiskosten van eiseres voor het bijwonen van de zitting stelt de rechtbank vast op € 6,88.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 4 september 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.