Op 4 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om haar een WIA-uitkering toe te kennen, welke weigering was gebaseerd op een besluit van 12 september 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die als medisch assistente B werkte, was uitgevallen door psychische klachten. Het UWV had in eerdere besluiten aangegeven dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat zij in staat was om met arbeid ten minste 20% van het maatmaninkomen te verdienen.
Tijdens de procedure heeft de rechtbank de medische beoordeling van het UWV kritisch bekeken. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de medische gegevens van eiseres bestudeerd en kwamen tot de conclusie dat de door hen vastgestelde beperkingen adequaat waren. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de rechtbank oordeelde dat de subjectieve beleving van eiseres niet leidend was. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.
De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, beoordeeld. Eiseres betwistte dat zij in staat was om de geduide functies uit te oefenen, maar de rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende had gemotiveerd dat de functies passend waren. Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat eiseres een mate van arbeidsongeschiktheid van 32,47% had, wat niet voldeed aan de vereiste 35% voor een WIA-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.