ECLI:NL:RBZWB:2020:7036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5219
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 4 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om haar een WIA-uitkering toe te kennen, welke weigering was gebaseerd op een besluit van 12 september 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die als medisch assistente B werkte, was uitgevallen door psychische klachten. Het UWV had in eerdere besluiten aangegeven dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat zij in staat was om met arbeid ten minste 20% van het maatmaninkomen te verdienen.

Tijdens de procedure heeft de rechtbank de medische beoordeling van het UWV kritisch bekeken. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de medische gegevens van eiseres bestudeerd en kwamen tot de conclusie dat de door hen vastgestelde beperkingen adequaat waren. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de rechtbank oordeelde dat de subjectieve beleving van eiseres niet leidend was. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.

De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, beoordeeld. Eiseres betwistte dat zij in staat was om de geduide functies uit te oefenen, maar de rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende had gemotiveerd dat de functies passend waren. Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat eiseres een mate van arbeidsongeschiktheid van 32,47% had, wat niet voldeed aan de vereiste 35% voor een WIA-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5219 WIA

uitspraak van 4 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.C.M. Martens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 september 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Partijen zijn uitgenodigd voor bespreking van de zaak ter zitting op 8 mei 2020. Vanwege de maatregelen in verband met het coronavirus Covid-19 in Nederland en sluiting van de rechtbank is deze zitting verdaagd.
Partijen hebben aangegeven hun standpunt nog nader schriftelijk te willen toelichten.
Het UWV heeft hiervan gebruik gemaakt bij brieven van 12 mei 2020 en 16 juni 2020 en eiseres bij brief van 9 juni 2020.
Nadat partijen hebben aangegeven geen behoefte meer te hebben aan behandeling van het beroep ter zitting is bij brief van 27 juli 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als medisch assistente B op de spoedeisende hulp in een ziekenhuis voor 20 uur per week. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege psychische klachten met overbelastingverschijnselen (concentratieproblemen en overprikkeling).
Bij besluit van 29 oktober 2018 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 14 november 2018 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 14 november 2018.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en eiseres gezien tijdens de hoorzitting. Hij onderschrijft in zijn rapport van 26 juli 2019 de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 oktober 2018. In de in bezwaar ingekomen medische gegevens en de door eiseres ervaren problemen in de praktijk ziet de verzekeringsarts b&b aanleiding voor het aanvullen van de vastgestelde beperkingen op de onderdelen ‘fysieke omgevingseisen, allergie’ (luchtwegprikkeling), ‘persoonlijk risico’ (niet werken op hoogte of professioneel autorijden), ‘samenwerken’ (een eigen, afgebakende taak), ‘werken met klanten, patiënten en hulpbehoevende mensen’ en ‘leidinggeven’. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van 26 juli 2019.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV in beroep, samengevat, aangevoerd dat haar beperkingen na bezwaar weliswaar zijn aangescherpt in de FML, maar dat zij nog altijd meer en/of andere beperkingen heeft dan waarvan de verzekeringsarts b&b in de FML is uitgegaan. Zij stelt meer beperkt te zijn ten aanzien van ‘verdelen van de aandacht’, ‘herinneren’ en ‘samenwerken’. Ook kan zij niet tegen prikkels. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de brief van 15 januari 2020 van psychiater Van Os en een eigen beschrijving van haar dagelijkse leven.
4.3
De verzekeringsarts b&b heeft in reactie op het (aanvullend) beroepschrift aangegeven dat de ingebrachte informatie geen aanleiding geeft voor aanpassing van de FML. De primaire verzekeringsarts heeft bij onderzoek geen afwijkingen gevonden in de cognitieve functies. Met de in bezwaar aanvullend vastgestelde beperkingen is voldoende rekening gehouden met de bij eiseres aan te nemen en vast te stellen beperkingen.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder psychische klachten met overbelastingverschijnselen.
De informatie van psychiater Van Os, waar eiseres naar verwijst, geeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. De psychiater heeft de volgende diagnoses gesteld: ADHD, ernstige aandachts- en concentratiestoornissen, een slaapstoornis, sociale angststoornis en problemen in de sociale interactie en dissociatieve momenten. De psychiater vermeldt hierbij echter ook dat eiseres uitgebreide therapie en coaching heeft gevolgd en dat zij nu weet hoe zij haar leven zo moet inrichten dat zij zo min mogelijk last heeft van de overgebleven klachten. En ook dat het leven van eiseres zo veranderd is dat zij wel rekening moet blijven houden met haar klachten en beperkingen, maar dat deze klachten niet meer tot problemen leiden en zij zich veel beter voelt. Dat was volgens de psychiater ook de situatie in november 2018 (datum in geding). De therapie en coaching is afgerond en eiseres heeft enkel nog contact met de psychiater. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze informatie niet dat op datum in geding (nog) meer beperkingen in arbeid aanwezig waren dan die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Aan de informatie van de psychiater kan daarom niet die waarde worden gehecht die eiseres eraan toegekend wil zien. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen gemotiveerd gerapporteerd dat het ‘vasthouden van aandacht’ ten aanzien van monotone taken beperkt is tot niet langer dan een half uur aaneengesloten.
De rechtbank begrijpt dat eiseres veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak is echter de subjectieve beleving en ervaring van haar klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn van belang. Nu eiseres geen medische stukken heeft ingebracht, waarin de door haar gestelde klachten worden geobjectiveerd op de wijze zoals zij die ervaart, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen in hun rapportages waarin zij hun bevindingen inzichtelijk en overtuigend hebben beargumenteerd.
Niet gebleken is dat in de FML van 26 juli 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft naar aanleiding van de bezwaargrond ten aanzien van de berekening van het maatmanloon de vastgestelde referteperiode heroverwogen en de maatmanomvang en het maatmanloon gewijzigd vastgesteld. Rekening houdend met de in bezwaar aangepast vastgestelde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medewerker ondersteuning DIV (Sbc-code 553020), assemblage medewerker elektronische producten (Sbc-code 267041) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten; Sbc-code 111180).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat in de geduide functies wordt gewerkt in een kantoortuin of fabriekshal, waar voor haar teveel prikkels zijn. Ook moet samengewerkt worden met collega’s en geconcentreerd, aandachtig en nauwkeurig gewerkt worden. De functie van medewerker ondersteuning DIV past volgens eiseres niet, omdat binnen deze functie uitgegaan wordt van een zelfsturend team. De beperking van eiseres ten aanzien van ‘samenwerken’ (in een eigen afgebakende deeltaak) wordt dan overschreden. In de functie van assemblagemedewerker betwist eiseres dat geen sprake is van eenzijdige monotone taken. Zij stelt dat binnen deze functie elk dagdeel (4 uur achtereen) dezelfde serie handelingen moet worden verricht, wat leidt tot een overschrijding op het gebied van het ‘vasthouden van de aandacht’. Tevens doet eiseres een beroep op een rapportage van een arbeidsdeskundige b&b in een andere zaak, waarin de functie van productiemedewerker is verworpen vanwege een beperking op het onderdeel ‘vasthouden van de aandacht’ van ongeveer een half uur. Van eiseres, die dezelfde beperking heeft, mag dan niet verwacht worden dat zij in staat is om een uur achtereen met eenzelfde printplaat bezig te zijn.
5.3
Naar aanleiding van het (aanvullend) beroepschrift heeft de arbeidsdeskundige b&b nader gerapporteerd. Voor zover de beroepsgronden een herhaling van de bezwaargronden zijn, verwijst de arbeidsdeskundige b&b naar zijn eerdere rapportage. Aanvullend merkt de arbeidsdeskundige b&b bij de functie medewerker ondersteuning DIV op dat de arbeidsdeskundig analist het onderdeel ‘samenwerken’ met eigen afgebakende deeltaak scoort. Het werken in een zelfsturend team, dat gezamenlijk verantwoordelijk is voor het resultaat en elkaar soms uithelpt, maakt niet dat de omschreven (deel)taak wijzigt. Eiseres is beperkt op het onderdeel ‘vasthouden van de aandacht’ betreffende eenzijdige monotone taken en dan niet langer dan een half uur gericht op één bron. In de functie assemblagemonteur is het niet noodzakelijk om langer dan een half uur de aandacht vast te houden. Uit de aanwezigheid van de onderdelen ‘zitten’, ‘lopen’ en ‘staan’ in deze functie, en de mogelijkheid voor toiletbezoek, blijkt dat de aandacht kan worden onderbroken. Bij de functie productiemedewerker is geen sprake van monotone taken. Er moeten diverse verschillende handelingen worden verricht, waarbij de functionaris 60 tot 70 verschillende printplaten per dag maakt. Incidenteel dient gedurende een uur een complexe printplaat te worden gemaakt, maar ook dan is het mogelijk om het werk kort te onderbreken voor bijvoorbeeld het verleggen van de aandacht, vertreden of toiletgebruik. In overleg met de verzekeringsarts b&b en na herbeoordeling van de geduide functies wordt geconcludeerd dat in deze functies geen sprake is van monotone werkzaamheden en de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige b&b ziet geen aanleiding zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
5.4
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 oktober 2018, en de rapporten van de arbeidsdeskundige b&b van 12 september 2019, 20 november 2019 en 15 juni 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de arbeidsdeskundige b&b de functieomschrijving van de geduide functies te ruim heeft uitgelegd. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 32,47%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Nu pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 14 november 2018.
7.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 4 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.