In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 5 december 2019, waarbij zijn Ziektewet-uitkering (ZW) per 7 juni 2019 is beëindigd. Eiser, die sinds 8 maart 2016 als bezorger werkzaam was, was uitgevallen door pijnklachten na een auto-ongeluk. Het UWV concludeerde na een eerstejaarsbeoordeling dat eiser meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit.
De rechtbank heeft de zaak op 17 juli 2020 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst aan de hand van rapportages van verzekeringsartsen. Eiser voerde aan dat zijn klachten, waaronder psychische problemen en whiplashklachten, onvoldoende waren meegewogen. Hij verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld.
De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 7 maart 2019 de beperkingen van eiser correct weergaf. De rechtbank oordeelde dat de door het UWV geselecteerde functies passend waren en dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierdoor was de beëindiging van de ZW-uitkering per 7 juni 2019 terecht. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.