ECLI:NL:RBZWB:2020:7010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6687
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 5 december 2019, waarbij zijn Ziektewet-uitkering (ZW) per 7 juni 2019 is beëindigd. Eiser, die sinds 8 maart 2016 als bezorger werkzaam was, was uitgevallen door pijnklachten na een auto-ongeluk. Het UWV concludeerde na een eerstejaarsbeoordeling dat eiser meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit.

De rechtbank heeft de zaak op 17 juli 2020 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst aan de hand van rapportages van verzekeringsartsen. Eiser voerde aan dat zijn klachten, waaronder psychische problemen en whiplashklachten, onvoldoende waren meegewogen. Hij verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld.

De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 7 maart 2019 de beperkingen van eiser correct weergaf. De rechtbank oordeelde dat de door het UWV geselecteerde functies passend waren en dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierdoor was de beëindiging van de ZW-uitkering per 7 juni 2019 terecht. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6687 ZW

uitspraak van 28 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Ergec, advocaat te Bergen op Zoom ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda ), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 december 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 juli 2020. Aanwezig waren eiser, bijgestaan door mr. M.S. Yap (kantoorgenoot van zijn gemachtigde), en voor het UWV drs. S. Barto.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is vanaf 8 maart 2016 werkzaam geweest als bezorger van [naam supermarktketen] online. Voor dat werk is hij op 8 maart 2018 uitgevallen vanwege pijnklachten als gevolg van een auto-ongeluk.
Het UWV heeft met ingang van 2 april 2018 aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 6 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 7 juni 2019. Daaraan heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser op 8 maart 2019 een verdiencapaciteit heeft van meer dan 65%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd per 7 juni 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b Lemmers komt na bestudering van het dossier, de bezwaargronden, de aanwezige medische informatie, de hoorzitting en het lichamelijk onderzoek in zijn rapport van 30 oktober 2019 tot de volgende conclusies.
De verzekeringsarts b&b heeft geen harde medische redenen om af te wijken van de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling van verzekeringsarts Adamse. Er is geen reden om eiser op verzekeringsgeneeskundige gronden medisch arbeidsongeschikt te beschouwen. Getoetst aan de regelgeving is er geen aanleiding om te stellen dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
Verder vindt de verzekeringsarts b&b de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2019 passend bij de objectiveerbare stoornissen van eiser. Volgens de verzekeringsarts b&b gaat het bij eiser om een symptomencomplex, zonder duidelijk medisch lichamelijk objectiveerbare afwijkingen. De verzekeringsarts b&b stelt dat de klachtenbeleving een rol speelt bij de inschatting van de aan te nemen beperkingen, maar dat de subjectieve klachtenbeleving zeker niet leidend kan zijn. In zijn optiek is bij de opstelling van de FML met het geobjectiveerde deel van de klachten meer dan rekening gehouden en zijn beperkingen aangenomen in de relevante rubrieken.
De verzekeringsarts b&b stelt dat eiser geen medische stukken heeft ingebracht waarin de door hem gestelde klachten met betrekking tot de datum in geding worden geobjectiveerd op de wijze zoals hij die ervaart.
Omdat eiser nog steeds in dezelfde mate klachten ervaart, terwijl een duidelijk anatomisch substraat afwezig is, en hij ook afziet van arbeidsbelasting, acht de verzekeringsarts b&b het waarschijnlijk dat andere factoren een rol spelen in het uitblijven van verbetering in de ervaring van klachten. Hierbij moet gedacht worden aan (een gebrek aan) coping mechanismen, (gebrek aan) steun van de omgeving, irreële gedachten betreffende de (on-) mogelijkheden en deconditionering door onnodig arbeids- en belasting vermijdend gedrag.
5.2
Eiser heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij een ernstig ongeluk heeft meegemaakt en als gevolg daarvan te kampen heeft met whiplashklachten aan zijn rug, schouders en nek. Daarnaast heeft hij te kampen met psychische klachten. De paniekaanvallen en de medicatie zijn in onvoldoende mate meegewogen.
Vanwege de paniekaanvallen, die drie à vier keer per week plaatsvinden, en de slaapproblematiek van eiser diende een urenbeperking te worden aangenomen. Het UWV heeft niet onderbouwd waarom er geen verdere beperking dient te worden vastgesteld op het aspect herinneren en waarom op energetische gronden geen urenbeperking is aangenomen.
De lichamelijke klachten van eiser zijn ook in onvoldoende mate meegewogen, omdat er sprake is van verdere beperking op de volgende aspecten: zitten, trillingsbelasting voor korte ritten, frequent reiken, frequent buigen, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, hoofdbewegingen maken, en lopen tijdens het werk.
Eiser wijst erop dat bij het lichamelijk onderzoek lijkt te zijn uitgegaan van zijn uiterlijk, terwijl onvoldoende aandacht is gegeven aan de medische en feitelijke omstandigheden.
Een onderzoek bij het UWV is een momentopname. Ten onrechte wordt gesteld dat bij lichamelijk en psychische onderzoek hooguit minimale afwijkingen te vinden zouden zijn.
Ook vindt eiser van belang dat de verzekeringsarts b&b mee lijkt te gaan in de stelling van de primaire verzekeringsarts dat de psychische klachten niet het rechtstreekse gevolg zouden zijn van het ongeval, terwijl er duidelijke medische informatie is ingebracht van de huisarts, waaruit blijkt dat deze wel een rechtstreeks gevolg zijn van het ongeval.
Onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (Korošec v. Slovenia, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) heeft eiser de rechtbank verzocht een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Daarbij wijst eiser op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waaruit volgt dat een bezwaarverzekeringsarts, in het geval van conflicterende stellingnames tussen de behandelend sector en de verzekeringsarts, gehouden is in overleg te treden met, of nadere informatie in te winnen bij de behandelend sector alvorens een medisch standpunt in te nemen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij eiser hebben gezien en op de hoogte waren van de door hem gestelde klachten, waaronder zijn lichamelijke en psychische klachten. Tevens beschikten zij over medische informatie, die is meegewogen bij de beoordeling. Bij de opstelling van de FML is naar het oordeel van de rechtbank met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, de hoogste rechter in WIA-zaken, is de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten echter niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Eiser heeft geen objectieve onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij beperkt zou moeten worden ten aanzien van herinneren of dat een urenbeperking aangenomen zou moeten worden. Er is ook niet gebleken van conflicterende stellingnames tussen de behandelend sector en de verzekeringsartsen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze procedure een deskundige in te schakelen, zoals eiser heeft verzocht.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 7 maart 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Rekening houdend met de vastgestelde FML, heeft een arbeidsdeskundige van het UWV de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122) en textielproductenmaker (Sbc-code 111160).
6.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 1 mei 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 5 december 2019
.In het rapport van de arbeidsdeskundige is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht beëindigd per 7 juni 2019.
8.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een
proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 28 augustus 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.