ECLI:NL:RBZWB:2020:7006

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6684
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdige betaling van griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 augustus 2020, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had op 13 mei 2020 digitaal bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 21 april 2020, waarin hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) was geweigerd. Het UWV had het bezwaarschrift van eiser aangemerkt als een beroepschrift en dit doorgezonden naar de rechtbank, die het op 26 mei 2020 ontving.

De rechtbank wees eiser op de verplichting tot betaling van griffierecht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser ontving op 1 juli 2020 een aangetekende brief waarin hij werd geïnformeerd dat de betaling van het griffierecht niet was ontvangen en dat hij dit binnen vier weken moest voldoen om ontvankelijkheid van zijn beroep te waarborgen. De rechtbank constateerde echter dat het griffierecht niet tijdig was betaald, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van de Awb, die de verplichtingen omtrent griffierechten en de gevolgen van niet-tijdige betaling uiteenzetten. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Eiser en andere belanghebbenden hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen een termijn van zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6684 WW

uitspraak van 25 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam eiser] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 13 mei 2020 digitaal bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 april 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering hem een uitkering toe te kennen op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het college heeft het bezwaarschrift van 13 mei 2020 aangemerkt als een beroepschrift en deze bij brief doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 26 mei 2020 ontvangen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiser is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 1 juli 2020 is eiser medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiser is verder medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiser is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 25 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.