In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, dat deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak naar aanleiding van het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het bestreden besluit van 22 oktober 2019, waarin het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 3 juli 2019 ongegrond verklaarde. Eiseres stelt dat het college ten onrechte twijfels heeft over haar financiële situatie en de wijze waarop zij in haar levensonderhoud heeft voorzien voorafgaand aan de aanvraag voor bijstand.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Participatiewet iedere in Nederland woonachtige Nederlander recht heeft op bijstand indien hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De rechtbank stelt vast dat het college de aanvraag heeft afgewezen omdat de door eiseres verstrekte gegevens onvoldoende inzicht bieden in haar financiële situatie. Eiseres heeft tijdens de zitting aangevoerd dat zij een duidelijke uitleg heeft gegeven over de mutaties op haar bankrekening en dat het doel van de lening die zij heeft afgesloten helder was, namelijk het aflossen van een andere lening.
De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft gesteld dat de aanvraag voor bijstandsuitkering niet kon worden vastgesteld zonder opheldering over de financiële situatie van eiseres. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat de gegevens die eiseres heeft verstrekt niet voldoende zijn om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de bijstandsuitkering door het college in stand blijft.