ECLI:NL:RBZWB:2020:6927
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Vordering tot veroordeling in proceskosten na intrekking verzoek voorlopige voorziening
In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 16 september 2020 is genomen, waarin de bijstandsuitkering van verzoeker per 7 september 2020 werd beëindigd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 12 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker kennelijk gegrond verklaard, waardoor de beëindiging van de uitkering is teruggedraaid. Hierna heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, de voorzieningenrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen.
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen, zoals blijkt uit het besluit van 12 oktober 2020. Daarom wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Er is geen griffierecht betaald, en daarom is er geen reden om verweerder te veroordelen tot vergoeding van griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 19 november 2020.