ECLI:NL:RBZWB:2020:6800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
02/225779-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met schending van het consultatierecht en bewijsuitsluiting

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte op 7 september 2020 aangehouden voor winkeldiefstal in Terneuzen. De verdachte, geboren in 1973 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, heeft tijdens zijn aanhouding verklaard dat hij gestolen goederen in zijn tas had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de gelegenheid heeft gehad om zich te laten bijstaan door een advocaat tijdens zijn verhoor, wat heeft geleid tot een schending van zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand. Dit vormverzuim is onherstelbaar en heeft geleid tot uitsluiting van de verklaring van de verdachte als bewijs. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de inbeslagname van de kledingstukken uit de tas geen inhoudelijk verhoor betrof, maar een opsporingshandeling, waardoor dit bewijs wel gebruikt kon worden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan winkeldiefstal, gebaseerd op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar geëist, gezien de recidive en de problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft deze maatregel opgelegd, met inachtneming van de ernst van de feiten en de hoge kans op recidive. De rechtbank heeft de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opgelegd, zonder in mindering te brengen de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/225779-20
vonnis van de meervoudige kamer van 31 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, 3313 LC Dordrecht, Kerkeplaat 25,
raadsman mr. B.C.M. Sprenger, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 december 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie
mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte bij [winkel 1] gevestigd aan [adres] in Terneuzen trainingsbroeken en T-shirts heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Er is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Indien de rechtbank daar anders over denkt, zou hierop geen bewijsuitsluiting moeten volgen, maar zou moeten worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim, namelijk schending van het recht op consultatie- en verhoorbijstand. Verdachte is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, namelijk een zeer ernstige inbreuk op het recht op consultatie- en verhoorbijstand. Het is vaste rechtspraak dat schending van het recht op consultatie- en verhoorbijstand moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van verdachte die hierna zijn afgelegd. De verklaring van verdachte en de daarbij komende vondst van kleding zijn onrechtmatig verkregen en moeten van het bewijs worden uitgesloten. Ook de doorzoeking van de tas zonder toestemming van verdachte betreft een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Bij deze stand van zaken is het bewijs onvoldoende om tot een
bewezenverklaring te komen. Er is dan namelijk slechts een aangifte en dus onvoldoende wettig bewijs. Deze aangifte is ook onbetrouwbaar. Bovendien is een alternatief scenario dat er al goederen in de tas zaten. Verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vormverzuimen
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van vormverzuimen zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Bij de beoordeling welk rechtsgevolg aan dat vormverzuim moet worden verbonden, weegt de rechtbank vervolgens het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt en de overige omstandigheden van het geval. Mogelijke (rechts)gevolgen zijn - naast uitsluiting van het bewijs - strafvermindering, of de enkele constatering van het verzuim.
Consultatie- en verhoorbijstand
Verdachte is op 7 september 2020 aangehouden voor winkeldiefstal door verbalisant [verbalisant] . Uit het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat hij verdachte heeft gewezen op zijn recht op bijstand door een advocaat en heeft gevraagd of verdachte dit begreep. Verdachte heeft hierop gezegd dat hij dit begreep. Vervolgens heeft de verbalisant aan verdachte gevraagd of hij gestolen goederen bij zich had. Hierop heeft verdachte geantwoord dat deze in zijn tas zaten.
De rechtbank stelt vast dat de verbalisant na aanhouding van verdachte aan verdachte een vraag heeft gesteld die betrekking heeft op zijn mogelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Er was naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een verhoor. Een aangehouden verdachte heeft het recht op aanwezigheid en bijstand van een advocaat tijdens zijn verhoor door de politie. Een verdachte kan uitdrukkelijk, dan wel stilzwijgend, maar in elk geval ondubbelzinnig afstand doen van dat recht. In dit geval heeft verdachte gezegd dat hij begreep recht te hebben op een advocaat, maar niet blijkt dat hij van dit recht ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. Dit brengt met zich dat, doordat verdachte niet de gelegenheid is geboden om zich bij zijn verhoor door de politie te laten bijstaan door een advocaat het consultatierecht is geschonden en daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend, is het belang van rechtsbescherming voor een verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een ernstig verzuim, aangezien het recht op consultatie- en verhoorbijstand het belang van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM beoogt te waarborgen. De volgende vraag is welk nadeel verdachte door deze gang van zaken heeft geleden. Verdachte heeft voorafgaand aan de door hem afgelegde verklaring geen raadsman geconsulteerd en hierdoor de consequenties van zijn verklaring niet kunnen overzien. Het recht op een eerlijk proces is daardoor geschonden.
Het is vaste rechtspraak dat schending van het recht op consultatie- en verhoorbijstand in de regel moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van een verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. De rechtbank zal de door verdachte afgelegde verklaring dat er gestolen goederen in zijn tas zaten, dan ook uitsluiten van het bewijs. Dit geldt echter niet voor de inbeslagname van de kledingstukken uit de bigshopper. Dat betreft namelijk geen inhoudelijk verhoor, maar een opsporingshandeling nadat verdachte is aangehouden voor winkeldiefstal. Niet kan worden geoordeeld dat dit bewijsmateriaal is verkregen door het verzuim.
Aantreffen kledingstukken in bigshopper
Uit het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat hij, nadat verdachte verklaarde dat er gestolen goederen in zijn tas zaten, in de bigshopper die verdachte bij zich had heeft gekeken en hij een aantal zwarte en blauwe kledingstukken met het label er nog aan in deze bigshopper zag.
De rechtbank stelt vast dat de bigshopper een tas is die aan de bovenkant open is en waarvan de inhoud, zeker als hier meerdere kledingstukken in zitten, zichtbaar is zonder de tas te doorzoeken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt ook niet dat de verbalisant de tas heeft doorzocht, alleen dat hij erin heeft gekeken. Hiermee is sprake van zoekend rondkijken. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het doorgegeven signalement van de winkeldief en de locatie waar de verbalisant verdachte tien minuten na de melding aantrof, voldoende verdenking bestond voor een redelijk vermoeden van schuld aan winkeldiefstal. Op grond hiervan was de verbalisant gerechtigd tot het zoekend rondkijken in de tas.
Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv met betrekking tot het kijken in de tas die verdachte bij zich droeg en daarmee is er ook geen reden om aan het kijken in de tas enig rechtsgevolg te verbinden.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde winkeldiefstal. Uit de aangifte blijkt dat toen de man met de bigshopper de winkel verliet, de detectiepoortjes afgingen. Vervolgens werd verdachte kort na de melding van diefstal in de buurt aangetroffen met goederen van [winkel 1] in een bigshopper. Gelet op het doorgegeven signalement, het tijdsverloop tussen de diefstal, de aanhouding van verdachte, en het aantreffen van de gestolen kleding, kan het niet anders dan dat verdachte degene is geweest die de winkeldiefstal heeft gepleegd. De rechtbank ziet geen reden om aan de aangifte te twijfelen, ook niet waar wordt verklaard over een zichtbaar verschil tussen de bigshopper die leeg was en de bigshopper met daarin vijf kledingstukken.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat er al goederen in de tas zaten, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier en is in strijd met de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat in de tas alleen vijf kledingstukken van [winkel 1] zaten die later werden herkend als de zojuist weggenomen kledingstukken uit hun assortiment. Bovendien gingen de detectiepoortjes af bij het verlaten van de winkel, zodat vaststaat dat er in ieder geval spullen van de winkel in de tas zaten. Het alternatieve scenario is dan ook niet aannemelijk geworden en het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde winkeldiefstal wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 september 2020 te Terneuzen trainingsbroeken en t-shirts,
dieaan een ander
toebehoorden, te weten aan [winkel 1] (gevestigd aan [adres] ),
heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. Er is al
tweemaal eerder een ISD-maatregel aan verdachte opgelegd. Als er geen sprake is van een goede kans op behandeling of resocialisatie, is oplegging van de maatregel disproportioneel ten opzichte van het tenlastegelegde, aangezien het materieel gezien twee jaar gevangenisstraf inhoudt voor dit geringe feit. Simpelweg afstraffen lijkt daarom geboden. Er kan worden geconcludeerd dat verdachte gelet op zijn voorarrest al ruimschoots over de op te leggen straf heen zit. Gevangenisstraf conform het voorarrest (al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel) is dus passend en geboden. Subsidiair verzoekt de verdediging een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor een kortere periode dan twee jaar. Tevens verzoekt de verdediging rekening te houden met het reeds ondergane voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstal is erg hinderlijk en verdachte geeft er met dit gedrag blijk van geen respect te hebben voor het eigendom van anderen.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte van 6 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Hij is in het verleden met name voor vermogensdelicten veroordeeld.
Ook houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsrapport van 26 november 2020 dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit blijkt dat verdachte staat geprioriteerd als zeer actieve veelpleger. Het scenario vanuit het casusoverleg justitiabelen is toewerken naar een ISD-maatregel. Gezien de duur en de ernst van problemen op de verschillende leefgebieden kan gesteld worden dat de inzet van eerdere interventies onvoldoende invloed heeft gehad om verdachtes leven te stabiliseren. Door alle eerder ingezette trajecten, waarbij verdachte zich in onvoldoende mate begeleidbaar opstelde en zich niet voldoende aan de voorwaarden hield, wordt geconcludeerd dat een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet haalbaar is. Ook een voorwaardelijke ISD-maatregel biedt onvoldoende kader om geïndiceerde interventies te laten slagen. Het recidiverisico is hoog, evenals het risico op onttrekken aan voorwaarden. Inzet op diagnostisch onderzoek en behandeling aangaande verdachtes middelengebruik en psychosociaal welzijn is geïndiceerd, evenals inzet op interventies aangaande zijn financiële situatie, dagbesteding, (begeleid) wonen en sociaal netwerk. Dergelijke interventies zijn inzetbaar binnen een ISD-maatregel. Indien verdachte binnen een eventueel opgelegde ISD-maatregel niet meewerkt aan een opgesteld plan van aanpak kan ingezet worden op een motivatietraject. Indien hij ook daartoe niet ontvankelijk blijkt, zal een ISD-maatregel dienen ter voorkoming van recidive en ter bescherming van de maatschappij. Bij een veroordeling wordt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geadviseerd. Gedragsverandering is alleen haalbaar wanneer dit in een drang- en dwangkader zoals de ISD-maatregel is.
In aanvulling hierop is door de deskundige namens de reclassering ter zitting gezegd dat er, ondanks dat een heleboel trajecten niet lukten en ook twee ISD-maatregelen gepasseerd zijn, wel enige verandering is in de houding van verdachte. Deze verandering is niet van dien aard dat een voorwaardelijke ISD-maatregel of toezicht wordt geadviseerd, maar biedt wel de mogelijkheid om binnen het kader van ISD te kunnen werken aan diagnostiek. Het ISD-kader biedt meer stevigheid om in te zetten op het teruggaan van recidive.
In het verleden heeft verdachte ook weleens motivatie laten zien, maar liep deze motivatie telkens af, waardoor verdachte niet te begeleiden viel. Zijn verslavingsproblematiek staat op de voorgrond. Er worden nu meer mogelijkheden gezien om verdachte te behandelen en begeleiden dan in het verleden. Daarom zou de optie van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel nogmaals geprobeerd moeten worden. Gezien de problematiek van verdachte wordt verwacht dat de duur van een ISD-traject van twee jaar nodig is, waarbij een tussentijdse toets plaats kan vinden om te kijken of de trajecten voorspoedig verlopen. Op voorhand een kortere ISD-maatregel opleggen wordt niet geadviseerd.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Bewezen is verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 6 november 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezenverklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast moet er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de ISD-maatregel in dit geval ook als meest passend moet worden beschouwd.
De rechtbank stelt vast dat er bij verdachte sprake blijkt te zijn van problematiek op meerdere gebieden. Ook is er sprake van veel recidive en wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Eerdere gevangenisstraffen, klinische en ambulante behandeltrajecten, begeleidingstrajecten, reclasseringstoezichten en twee ISD-maatregelen hebben niet geleid tot gedragsverandering. Oplegging van de ISD-maatregel is echter wel nodig om verdachte de hulp te bieden die hij nodig heeft en de aanhoudende recidive van verdachte te stoppen ter bescherming van de maatschappij. Een minder ingrijpend middel volstaat daarvoor niet meer, gelet op het hoge recidiverisico. De door de reclassering waargenomen verandering in houding en motivatie bij verdachte, maakt dat de reclassering meer mogelijkheden ziet om een ISD-maatregel te laten slagen dan in het verleden het geval was. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor verdachte passend en geboden is. De veranderde houding en motivatie van verdachte bieden een kans op behandeling of resocialisatie, waardoor oplegging van de maatregel niet disproportioneel is ten opzichte van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet wel aanleiding om negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat
het openbaar ministerie 9 (negen) maanden na aanvang van de tenuitvoerleggingvan de maatregel de rechtbank
zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzettingvan de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 december 2020.
Mr. Skalonjic, mr. Nomes en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 september 2020 te Terneuzen (een) trainingsbroek(en) en/of
(een) t-shirt(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [winkel 1] (gevestigd aan [adres] ) en/of [naam] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [winkel 1] (opgenomen op pagina 5-6 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2020236753, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, basisteam Zeeuws-Vlaanderen), opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende:
Ik, werknemer van [winkel 1] , gevestigd aan [adres] te Terneuzen, doe aangifte van winkeldiefstal. Vandaag 7 september 2020, omstreeks 14:50 uur, was ik aan het werk in de bovengenoemde winkel. Op het bovengenoemde tijdstip zag ik een man de winkel in komen.
Ik omschrijf deze man als volgt:
- 1.65 centimeter lang
- rond de 50 jaar oud
- half lang grijs krullend haar
- donkerkleurig vest
- grijskleurige broek
- bigshopper van de [winkel 2] welke leeg was.

Ik zag dat deze man naar de bovenverdieping van de winkel liep. Ik zag dat de man na ongeveer een half uur weer terug naar beneden kwam en richting de uitgang liep. Ik zag dat zijn [winkel 2] bigshopper gevuld was. Ik zag dat hij de winkel verliet. Ik hoorde dat de detectiepoortjes van de winkel afgingen. Ik zag dat de man mij aankeek en plots wegrende. Ongeveer tien minuten later kwam de politie naar de winkel met het bericht dat de man was aangehouden. Ik zag dat één van de agenten kledingstukken uit onze winkel bij zich had. Deze kledingstukken hadden zij aangetroffen bij de man. Het betroffen de volgende kledingstukken: trainingsbroek (17,99 euro), trainingsbroek (19,99 euro), trainingsbroek (17,99 euro), T-shirt (12,99 euro) en T-shirt (12,99 euro).

- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (opgenomen op pagina 12-13 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2020236753, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, basisteam Zeeuws-Vlaanderen), opgemaakt in de wettelijke vorm en inhoudende:
Omstreeks 15:35 uur kreeg ik het verzoek van het operationeel centrum om op zoek te gaan naar een gevluchte winkeldief uit [winkel 1] , gelegen aan [adres] te Terneuzen. De winkeldief had de weggenomen goederen in een bigshopper gestopt en was hierna zonder te betalen weggelopen in de richting van tattoo shop [tattooshop] .
Om 15:44 reed ik over de Dijkstraat in de richting van de Donze Visserstraat. Op de hoek Dijkstraat - Tholensstraat zag ik een man lopen die nagenoeg voldeed aan het genoemde signalement: half lang krullend donker/grijs haar, droeg een donker jack, onverzorgd type, had een bigshopper van [winkel 2] in zijn handen. Ik hield de verdachte om 15:45 uur direct aan ter zake winkeldiefstal. Ik zag een aantal zwarte en blauwe kledingstukken met het label er nog aan in deze bigshopper zitten. Vervolgens ben ik met de weggenomen goederen naar [winkel 1] gereden en de kledingstukken, drie broeken en twee shirts werden door de winkelmedewerkers herkend als de zojuist weggenomen kledingstukken uit hun assortiment.