4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vormverzuimen
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van vormverzuimen zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Bij de beoordeling welk rechtsgevolg aan dat vormverzuim moet worden verbonden, weegt de rechtbank vervolgens het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt en de overige omstandigheden van het geval. Mogelijke (rechts)gevolgen zijn - naast uitsluiting van het bewijs - strafvermindering, of de enkele constatering van het verzuim.
Consultatie- en verhoorbijstand
Verdachte is op 7 september 2020 aangehouden voor winkeldiefstal door verbalisant [verbalisant] . Uit het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat hij verdachte heeft gewezen op zijn recht op bijstand door een advocaat en heeft gevraagd of verdachte dit begreep. Verdachte heeft hierop gezegd dat hij dit begreep. Vervolgens heeft de verbalisant aan verdachte gevraagd of hij gestolen goederen bij zich had. Hierop heeft verdachte geantwoord dat deze in zijn tas zaten.
De rechtbank stelt vast dat de verbalisant na aanhouding van verdachte aan verdachte een vraag heeft gesteld die betrekking heeft op zijn mogelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit ten aanzien waarvan hij als verdachte is aangemerkt. Er was naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een verhoor. Een aangehouden verdachte heeft het recht op aanwezigheid en bijstand van een advocaat tijdens zijn verhoor door de politie. Een verdachte kan uitdrukkelijk, dan wel stilzwijgend, maar in elk geval ondubbelzinnig afstand doen van dat recht. In dit geval heeft verdachte gezegd dat hij begreep recht te hebben op een advocaat, maar niet blijkt dat hij van dit recht ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. Dit brengt met zich dat, doordat verdachte niet de gelegenheid is geboden om zich bij zijn verhoor door de politie te laten bijstaan door een advocaat het consultatierecht is geschonden en daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend, is het belang van rechtsbescherming voor een verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een ernstig verzuim, aangezien het recht op consultatie- en verhoorbijstand het belang van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM beoogt te waarborgen. De volgende vraag is welk nadeel verdachte door deze gang van zaken heeft geleden. Verdachte heeft voorafgaand aan de door hem afgelegde verklaring geen raadsman geconsulteerd en hierdoor de consequenties van zijn verklaring niet kunnen overzien. Het recht op een eerlijk proces is daardoor geschonden.
Het is vaste rechtspraak dat schending van het recht op consultatie- en verhoorbijstand in de regel moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van een verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. De rechtbank zal de door verdachte afgelegde verklaring dat er gestolen goederen in zijn tas zaten, dan ook uitsluiten van het bewijs. Dit geldt echter niet voor de inbeslagname van de kledingstukken uit de bigshopper. Dat betreft namelijk geen inhoudelijk verhoor, maar een opsporingshandeling nadat verdachte is aangehouden voor winkeldiefstal. Niet kan worden geoordeeld dat dit bewijsmateriaal is verkregen door het verzuim.
Aantreffen kledingstukken in bigshopper
Uit het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat hij, nadat verdachte verklaarde dat er gestolen goederen in zijn tas zaten, in de bigshopper die verdachte bij zich had heeft gekeken en hij een aantal zwarte en blauwe kledingstukken met het label er nog aan in deze bigshopper zag.
De rechtbank stelt vast dat de bigshopper een tas is die aan de bovenkant open is en waarvan de inhoud, zeker als hier meerdere kledingstukken in zitten, zichtbaar is zonder de tas te doorzoeken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt ook niet dat de verbalisant de tas heeft doorzocht, alleen dat hij erin heeft gekeken. Hiermee is sprake van zoekend rondkijken. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het doorgegeven signalement van de winkeldief en de locatie waar de verbalisant verdachte tien minuten na de melding aantrof, voldoende verdenking bestond voor een redelijk vermoeden van schuld aan winkeldiefstal. Op grond hiervan was de verbalisant gerechtigd tot het zoekend rondkijken in de tas.
Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv met betrekking tot het kijken in de tas die verdachte bij zich droeg en daarmee is er ook geen reden om aan het kijken in de tas enig rechtsgevolg te verbinden.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde winkeldiefstal. Uit de aangifte blijkt dat toen de man met de bigshopper de winkel verliet, de detectiepoortjes afgingen. Vervolgens werd verdachte kort na de melding van diefstal in de buurt aangetroffen met goederen van [winkel 1] in een bigshopper. Gelet op het doorgegeven signalement, het tijdsverloop tussen de diefstal, de aanhouding van verdachte, en het aantreffen van de gestolen kleding, kan het niet anders dan dat verdachte degene is geweest die de winkeldiefstal heeft gepleegd. De rechtbank ziet geen reden om aan de aangifte te twijfelen, ook niet waar wordt verklaard over een zichtbaar verschil tussen de bigshopper die leeg was en de bigshopper met daarin vijf kledingstukken.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat er al goederen in de tas zaten, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier en is in strijd met de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat in de tas alleen vijf kledingstukken van [winkel 1] zaten die later werden herkend als de zojuist weggenomen kledingstukken uit hun assortiment. Bovendien gingen de detectiepoortjes af bij het verlaten van de winkel, zodat vaststaat dat er in ieder geval spullen van de winkel in de tas zaten. Het alternatieve scenario is dan ook niet aannemelijk geworden en het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde winkeldiefstal wettig en overtuigend is bewezen.