ECLI:NL:RBZWB:2020:6777

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
8828528 VV EXPL 20-72
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebruiksrecht van gezamenlijke huurwoning in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres, [eiseres], dat zij voor de duur van de nog aanhangig te maken bodemprocedure het exclusieve gebruik van de gezamenlijke huurwoning aan de [adres] krijgt, met uitsluiting van gedaagde, [gedaagde]. Eiseres stelt dat haar belang bij het gebruik van de woning zwaarder weegt dan dat van gedaagde, die sinds een incident op 23 augustus 2020 bij zijn vader verblijft. Gedaagde verzet zich tegen de vordering van eiseres en vordert in reconventie dat hij het gebruik van de woning krijgt, met een aantal aanvullende eisen, waaronder de afgifte van zijn goederen door eiseres.

De kantonrechter heeft de procedure op 6 november 2020 behandeld en op 20 november 2020 vonnis gewezen. De rechter oordeelt dat het belang van eiseres bij het gebruik van de woning groter is, omdat gedaagde inmiddels alternatieve woonruimte heeft gevonden. De vordering van eiseres wordt toegewezen, terwijl de vordering in reconventie van gedaagde wordt afgewezen. De rechter wijst ook de vordering tot afgifte van goederen af, omdat het spoedeisend belang ontbreekt. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 8828528 VV EXPL 20-72
vonnis in kort geding d.d. 20 november 2020
inzake
[eiseres],
wonende te [adres] ,
eiseres in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. G.A.P. Avontuur, advocaat te Oosterhout,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R. Joosen, advocaat te Oosterhout.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 27 oktober 2020 met producties;
b. de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
c. het faxbericht van de zijde van [eiseres] van 4 november 2020 met producties;
d. het faxbericht van de zijde van [gedaagde] van 4 november 2020;
e. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 6 november 2020.
1.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.Het geschil in conventie en reconventie

In conventie:
2.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [eiseres] voor de duur van de (nog aanhangig te maken) bodemprocedure, met uitsluiting van [gedaagde] , gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan de [adres] , met machtiging deze veroordeling zo nodig ten uitvoer te leggen met hulp van de sterke arm van politie en justitie, kosten rechtens.
2.2.
[gedaagde] voert verweer en verzoekt [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen van [eiseres] af te wijzen.
In reconventie:
2.3.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat [gedaagde] voor de duur van de (nog aan te vangen) bodemprocedure, met uitsluiting van [eiseres] , wordt gerechtigd tot het gebruik van de woning aan de [adres]
[eiseres] te veroordelen tot het verlaten van de woning aan de [adres] met medeneming van haar eigendommen en onder overhandiging en afgifte van alle sleutels daarvan aan [gedaagde] , binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan [gedaagde] gerechtigd is om [eiseres] met behulp van de sterke arm van politie en justitie te dwingen de woning te verlaten, en [eiseres] te verbieden om de huurwoning nadien (zonder toestemming van [gedaagde] ) te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft dan wel voor elke overtreding met een maximum van € 10.000,-;
[eiseres] te veroordelen om binnen 24 uren na de betekening van dit vonnis tot afgifte aan [gedaagde] van de goederen zoals vermeld onder punt 3.6 van onderhavige conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft dan wel voor elke overtreding met een maximum van € 10.000,-;
met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, inclusief nasalaris, met bepaling dat over de proceskosten de wettelijke vertragingsrente verschuldigd zal zijn indien deze kosten niet binnen één week na betekening van dit vonnis zijn voldaan.
2.4.
[eiseres] voert verweer.
2.5.
De grondslagen van de (tegen)vorderingen en het daarop gevoerde verweer van partijen zullen hierna – voor zover relevant – in de beoordeling worden weergegeven.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De feiten en de beoordeling

In conventie en reconventie:
3.1.
Tussen partijen staat vast dat zij, [eiseres] (moeder) en [gedaagde] (zoon), tot voor
kort gezamenlijk de woning aan de [adres] bewoonden. De
woning betreft een huurwoning van woningcorporatie Thuisvester. [eiseres] en [gedaagde] zijn
contractueel medehuurder van de woning.
3.2.
Tussen partijen heeft een incident heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2020.
Sindsdien verblijft [gedaagde] bij zijn vader.
3.3.
Als gevolg van het incident is door de burgemeester van [woonplaats 2] een
huisverbod opgelegd aan [gedaagde] voor de duur van tien dagen. Dit is vervolgens verlengd
tot 22 november 2020.
3.4.
Gezien de nauwe samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in
reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden besproken.
Gebruiksrecht van de gezamenlijke huurwoning
3.5.
Uitgangspunt is dat een medehuurder op grond van artikel 7:267 lid 7 van het
Burgerlijk Wetboek (BW) in een bodemprocedure kan vorderen dat de rechter zal bepalen
dat een andere medehuurder de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet
langer zal voortzetten. Wanneer voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter deze
beslissing zal geven, kan de voorzieningenrechter een daarop vooruitlopende voorlopige
maatregel treffen.
3.6.
In deze procedure dient te worden beoordeeld wie van partijen het meeste belang
heeft bij voortzetting van het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke huurwoning gedurende
de periode dat de huurovereenkomst nog niet op een van hen is overgegaan.
3.7.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat haar belang om in de
woning te kunnen blijven zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] . [eiseres] voert
hiertoe aan dat de onhoudbare situatie tussen haar en [gedaagde] is veroorzaakt door [gedaagde] .
[eiseres] heeft daarnaast aangevoerd dat zij geen alternatief voor haar huidige woning heeft,
terwijl [gedaagde] dit wel heeft. Hij woont immers al sinds 23 augustus 2020 bij zijn vader.
Bovendien stelt [eiseres] dat zij de woning heeft aangekleed, zonder noemenswaardige
bijdrage van [gedaagde] . Daarnaast stelt [eiseres] dat het medehuurderschap van [gedaagde] van
rechtswege is geëindigd omdat hij geen hoofdverblijf meer in de woning heeft gelet op het
tijdelijk huisverbod.
3.8.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord tevens eis in reconventie aangevoerd
dat hij een groter belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning dan [eiseres] . Het is
weliswaar correct dat hij op dit moment bij zijn vader verblijft, maar dit is slechts een
noodoplossing en van tijdelijke duur. [gedaagde] kan verder nergens anders terecht en heeft dan
ook geen alternatieve mogelijkheden tot huisvesting. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat
zowel hij als zijn vriendin afhankelijk zijn van een uitkering. Andere huisvesting vinden voor
twee mensen is lastiger dan voor één persoon. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij
meer in de woning heeft geïnvesteerd dan [eiseres] . Hij heeft de werkzaamheden aan de
woning bekostigd en uitgevoerd, zoals schilderwerkzaamheden. [eiseres] heeft de woning
aangekleed door een groot deel van de meubels voor rekening te nemen. Tot slot merkt [gedaagde]
op dat een beroep van [eiseres] op artikel 7:267 lid 5 BW niet kan baten omdat hij
noodgedwongen zijn verblijf elders heeft.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] kenbaar gemaakt dat hij druk bezig is om
te zoeken naar andere woonruimte. Zo heeft hij zich ingeschreven bij Casade en Klik voor
wonen. Verder probeert hij te regelen met Thuisvester en de gemeente dat hij ingeschreven
kan worden op het adres van zijn vader. Als dat lukt behoudt hij ook zijn uitkering. Zijn plan
is om van daaruit verder te zoeken naar andere woonruimte voor hem en zijn vriendin. [gedaagde]
heeft verder opgemerkt niet terug te willen naar de woning aan de [adres]
. Hij verzoekt om aanhouding van één maand, omdat wordt verwacht dat er
tegen die tijd duidelijk is of hij ingeschreven mag staan bij de woning van zijn vader. Is dat
het geval dan trekt hij de vordering zoals genoemd in overweging 2.3 onder a en b. in, lukt
dan niet dan blijft zijn vordering in reconventie staan.
3.9.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de aanhouding onder meer omdat het
huisverbod van de burgemeester op 22 november 2020 eindigt.
3.10.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verzoek tot aanhouding van [gedaagde] , nu het
gaat om een kort geding procedure, aldus een procedure met een spoedeisend belang waarbij
snel om een uitspraak wordt gevraagd. De kantonrechter constateert dat [gedaagde] nu zijn
hoofdverblijf weliswaar noodgedwongen elders heeft, maar dat hij tijdens de mondelinge
behandeling zelf heeft gesteld niet terug naar de woning te willen, maar voorlopig bij zijn
vader te willen blijven wonen en van daaruit op zoek te gaan naar een andere woning. Nu
[gedaagde] een alternatieve woonruimte heeft is het belang van [eiseres] bij het behoud van de
woning groter. Gelet op het voorgaande en nu niet aannemelijk is dat in een bodemprocedure
anders zal worden geoordeeld, wijst de kantonrechter de vordering van [eiseres] in conventie
toe.
3.11.
De kantonrechter ziet geen grond om de gevorderde machtiging van [eiseres] om de
voornoemde veroordeling, namelijk de uitsluiting van [gedaagde] tot het gebruik van de
woning voor de duur van de (nog aanhangig te maken bodemprocedure) zo nodig ten uitvoer
te leggen met de hulp van de sterke arm, toe te wijzen, nu [gedaagde] tijdens de mondelinge
behandeling te kennen heeft gegeven dat hij niet wenst terug te keren naar de woning.
Hierdoor heeft [eiseres] geen belang meer bij haar vordering. Bovendien is het niet
aannemelijk dat de hulp van politie en justitie nodig zal zijn om [gedaagde] uit te sluiten van
het gebruik van de woning.
3.12.
Nu de vordering in conventie wordt toegewezen, betekent dit dat de vordering in
reconventie zoals genoemd in overweging 2.3 onder a. en b. wordt afgewezen.
Afgifte van de goederen
3.13.
Door [gedaagde] is in reconventie eveneens de afgifte van goederen
gevorderd, waarbij wordt verwezen naar de lijst zoals vermeld onder punt 3.6 van
onderhavige conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie. Hij legt hieraan ten
grondslag dat door [eiseres] spullen van hem zijn vernield en verduisterd, onder andere is
een tv van [gedaagde] weggegeven. Van de vernieling en verduistering is
aangifte gedaan. [gedaagde] is bang dat dit ook met zijn andere spullen zal gebeuren, reden
waarom hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot afgifte van de goederen.
3.14.
[eiseres] heeft aangevoerd dat voornoemde vordering zich niet leent voor een
procedure in kort geding. Zij heeft opgemerkt dat het echter van belang is dat [gedaagde] zijn
spullen komt ophalen uit de woning omdat er op 10 november 2020
renovatiewerkzaamheden aan de woning worden verricht en deze werkzaamheden niet door
kunnen gaan als de spullen van [gedaagde] hoog opgestapeld in de woning staan. [eiseres] zou
dan ook graag zien dat [gedaagde] , of iemand anders nu [gedaagde] een huisverbod opgelegd
heeft gekregen, de spullen waarover zij het eens zijn, namelijk de lijst op pagina 3 van de
door [eiseres] op 4 november 2020 ingediende aanvullende stukken, op komt halen uit de
woning. [eiseres] betwist spullen van [gedaagde] vernield en verduisterd te hebben. Ook
betwist zij dat ze de tv heeft weggegeven.
3.15.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering tot afgifte van de goederen geen
vordering is die zich leent voor een kort geding procedure. Het spoedeisend belang hiervoor
ontbreekt. [gedaagde] heeft op 23 augustus 2020 de woning verlaten en bijna drie maanden
gewacht met het instellen van deze vordering. Door [gedaagde] zijn onvoldoende concrete
omstandigheden gesteld waarom hij nu een spoedeisend belang heeft bij de afgifte van de
goederen. Bovendien wordt de door [gedaagde] gestelde vernieling en verduistering van de
spullen betwist door [eiseres] . De vernieling en verduistering is verder niet met foto’s of
andere stukken onderbouwd. Eveneens wordt het weggeven van de tv betwist. De vordering
tot de afgifte van de goederen, zoals genoemd in overweging 2.3 onder c., zal bij gebrek aan
een spoedeisend belang dan ook worden afgewezen.
3.16.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat partijen het eens zijn over het
ophalen van de platen (elpees) door [gedaagde] en de lijst met spullen die bij brief van
4 november 2020 op pagina 3 is gevoegd. [gedaagde] gaat akkoord dat [eiseres] de
wasmachine en de flatscreen Samsung krijgt.
Proceskosten in conventie en reconventie
3.17.
Omdat het geschil verband houdt met een familiaire verhouding tussen partijen ziet
de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij
de eigen kosten draagt.

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
in conventie:
bepaalt dat het gebruiksrecht van de woning aan de [adres] tijdelijk, totdat in de bodemprocedure is beslist, alleen toekomt aan [eiseres] ;
in reconventie:
wijst de vordering af;
proceskosten in conventie en reconventie:
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Tilman-Knoester, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.