In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, die eerder een tijdelijke aanstelling had bij de gemeente [plaatsnaam3], had toestemming gevraagd om als zelfstandige te starten met behoud van zijn WW-uitkering. Het UWV had deze toestemming aanvankelijk verleend, maar later ingetrokken na bezwaar van de werkgever. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 15 oktober 2020, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder de gemachtigde van de eiser en vertegenwoordigers van het UWV en de werkgever.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiser geen procesbelang meer heeft, omdat in een gelijktijdig behandelde zaak was vastgesteld dat hij geen recht had op uitbetaling van de WW-uitkering. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat het resultaat van het hoger beroep daadwerkelijk betekenis voor de eiser zou hebben. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van voldoende procesbelang en heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.