ECLI:NL:RBZWB:2020:6626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
C/02/378704 / JE RK 20-2212 & C/02/378706 / JE RK 20-2213
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en vaststellen zorgregeling voor minderjarigen met betrokkenheid van gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 december 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 26 juni 2020 en zou aflopen op 26 december 2020. De gecertificeerde instelling, Stichting Intervence, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling met zes maanden, tot 26 juni 2021. De kinderrechter heeft de ouders complimenten gegeven voor hun positieve ontwikkeling, maar heeft ook benadrukt dat de situatie nog fragiel is en dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk blijft. De ouders hebben de afgelopen maanden hard gewerkt aan het behalen van de gestelde doelen en de hulpverlening is voortgezet.

De kinderrechter heeft ook een zorgregeling vastgesteld voor de minderjarigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen bij de moeder wonen en in de oneven weken een lang weekend bij de vader verblijven. [minderjarige 3] blijft bij de moeder en er is geen zorgregeling tussen haar en de vader. De kinderrechter heeft de wensen van de minderjarigen gerespecteerd en bepaald dat zij pas op vrijdagavond naar de vader gaan, in plaats van donderdagavond, om hen de tijd te geven om het vertrouwen in de vader op te bouwen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht Zittingsplaats: Middelburg
Zaakgegevens : C/02/378704 / JE RK 20-2212 & C/02/378706 / JE RK 20-2213 datum uitspraak: 23 december 2020

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en vaststellen zorgregeling

in de zaak van
STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI), gevestigd te Middelburg.
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige 3] , voornoemd,

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de moeder, wonende te Hulst,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de vader, wonende te Hulst.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de verzoeken met bijlagen van de GI van 3 november 2020, ingekomen bij de griffie op 5 november 2020;
  • de brief met bijlagen van de GI van 2 december 2020, ingekomen bij de griffie op 3 december 2020.
Op 11 december 2020 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de minderjarige [minderjarige 3] , die apart is gehoord;
  • de moeder,
  • de vader,
  • een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 26 juni 2020 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld met ingang van 26 juni 2020 en tot 26 december 2020.

Het verzoek

De GI heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling te verlengen van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] voor de duur van zes maanden, te weten tot 26 juni 2021.
De GI heeft tevens verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast te stellen:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder en verblijven in de oneven weken een lang weekend bij de vader, van donderdag 19.00 uur, na het avondeten, gebracht door de moeder, tot zondag
19
uur, na het avondeten, teruggebracht door de vader;
  • waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de schoolvakanties elk jaar afwisselend de eerste helft bij de ene ouder en de tweede helft bij de andere ouder verblijven;
  • [minderjarige 3] woont bij de moeder en er wordt geen omgang vastgelegd tussen [minderjarige 3] en de vader.

De standpunten

De GI handhaaft de verzoeken. De ouders hebben de afgelopen vier maanden hard gewerkt aan het behalen van de gestelde doelen. De intensieve hulpverlening vanuit De Klim is voor alle gezinsleden voortgezet en iedereen werkt goed mee. Ook is de ouderschapsbemiddeling vanuit Consensus gecontinueerd. De ouders zijn gemotiveerd om de hulpverlening voort te zetten en de verwachting is dan ook dat de ondertoezichtstelling na de komende periode afgesloten kan worden. De gezinsmanager zal over ongeveer vier maanden hierover een besluit moeten nemen, rekening houdend met de toetsing door de Raad voor de Kinderbescherming. Voor nu is gedwongen hulpverlening echter nog nodig omdat er nog onverwachte situaties kunnen voordoen. Recent was er nog een akkefietje tussen [minderjarige 2] en de vader. Dit heeft impact. Het is daarom van belang dat een neutrale derde betrokken blijft, omdat de ouders dit nog niet zelf onderling kunnen regelen. Er moet nog meer vastigheid komen.
Het lukt de ouders tevens nog niet, ook niet met inzet van de hulpverlening, om tot een wijziging van het ouderschapsplan te komen. Zolang er niets is vastgelegd blijft er veel onduidelijkheid voor de minderjarigen ontstaan. De GI heeft hier daarom het initiatief in genomen. De zorgregeling verloopt nu goed. De minderjarigen geven zelf aan pas vanaf vrijdagavond naar de vader te willen. Zij grijpen incidenten aan omdat zij nog onzeker en angstig zijn en het vertrouwen richting de vader nog moet groeien. De GI ziet daarom geen reden het verzoek te wijzigen.
De minderjarige [minderjarige 3] heeft in een apart gesprek met de kinderrechter haar mening naar voren gebracht. Uit een persoonlijkheidsonderzoek van De Klim blijkt dat zij depressief is. Dit merkt [minderjarige 3] zelf ook; zij heeft nachtmerries, slaapt weinig en is niet vrolijk. De hulpverlening van De Klim werkt goed voor haar, hierdoor kan zij over bepaalde dingen praten. Met haar vader wil zij geen contact meer. Hij heeft haar een brief geschreven en deze
heeft zij gelezen, maar dit heeft haar beslissing om geen contact met hem te willen niet veranderd. Daarnaast is zij teleurgesteld in het feit dat de vader had toegezegd haar over te schrijven naar het adres van de moeder. Dit heeft hij ondanks die toezegging niet gedaan. Ten slotte brengt zij naar voren dat haar broertjes [minderjarige 2] en [minderjarige 1] liever pas op vrijdagavond naar de vader toegaan in plaats van de voorgestelde donderdagavond.
De moeder voert geen verweer tegen de voorliggende verzoeken. Het is vooral van belang dat de hulpverlening voor de minderjarigen wordt voortgezet, in welk kader dit dan ook vormgegeven wordt. Zij hoopt wel dat er snel toegewerkt kan worden naar voortzetting van de hulpverlening in het vrijwillig kader. Ten aanzien van de verzochte verdeling van de zorg- en opvoedingstaken brengt zij naar voren dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt voor de minderjarigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben bij haar aangegeven niet vanaf donderdag, maar vanaf vrijdag naar de vader toe te willen gaan. Op momenten dat dit speelt, heeft zij ook
sms-contact met de vader. De regeling verloopt op zich goed.
De vader voert tevens geen verweer tegen de voorliggende verzoeken. Het kan wenselijk zijn om de minderjarigen toch op donderdagavond naar de vader te laten gaan, zodat de vertrouwensband tussen de vader en de minderjarigen versterkt kan worden. Desondanks is de vader bereid zich aan te passen aan de wensen van de minderjarigen. Het zou het mooiste zijn als de minderjarigen op een gegeven moment zelf aangeven een dag eerder naar de vader te willen en dit dan ook kan. De vader is bereid [minderjarige 3] over te schrijven naar het adres van de moeder en heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dit te gaan regelen. De reden dat het overschrijven is uitgebleven is omdat hij de mondelinge behandeling van de verzoeken wilde afwachten.

De beoordeling

Verlening ondertoezichtstelling
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is behandeld ter zitting blijkt dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds is voldaan. De ouders hebben de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De kinderrechter geeft de ouders hiervoor complimenten. De positieve ontwikkeling is echter nog pril. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk teneinde deze vooruitgang en opgestarte hulpverlening verder de continueren en de ouders, onder begeleiding, zelf de regie over de opvoeding terug te geven. Ook dient de hierna vast te stellen zorgregeling de komende periode gemonitord te worden. Dit zal nog enige tijd in beslag nemen. De (gedwongen) begeleiding en
ondersteuning van de gezinsmanager blijft noodzakelijk om te garanderen dat de ouders de ingezette positieve lijn de komende periode zullen vasthouden en zodat regie gevoerd kan worden over de hulpverlening. De hoop is dat dit uiteindelijk in een vrijwillig kader gaat lukken. De gezinsmanager heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht hier naar toe te willen werken en de verwachting is dat de ondertoezichtstelling na de komende periode afgesloten kan gaan worden. Voor nu is het nog van belang dat de gedwongen hulpverlening voortgezet wordt, met name voor de onverwachte situaties die kunnen optreden.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal daarom het - onweersproken - verzoek van de GI toewijzen en de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van zes maanden.
Vaststellen zorgregeling
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk
De ouders zijn het in grote lijnen eens met de door de GI voorgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, hetgeen de kinderrechter positief acht. Een duidelijke zorgregeling zal namelijk weinig ruimte voor discussie openlaten en uiteindelijk meer rust en vastigheid in de situatie van de minderjarigen brengen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de minderjarigen liever vanaf vrijdagavond naar de vader gaan in plaats van op de voorgestelde donderdagavond. Dit signaal heeft de kinderrechter ook van [minderjarige 3] gekregen in het minderjarigengesprek. Gelet op het verleden en recente gebeurtenissen zijn de minderjarigen nog angstig en aan hen moet dan ook de tijd worden gegund om het vertrouwen richting de vader op te bouwen. De kinderrechter zal dit signaal dan ook volgen en bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet op donderdagavond, maar op vrijdagavond na het avondeten naar de vader zullen gaan. Dit is conform de regeling zoals deze op dit moment tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geldt.
Mocht de komende periode blijken dat er ruimte is bij om de zorgregeling uit te breiden, bijvoorbeeld naar de donderdagavond, dan kan hierom verzocht worden bij de kinderrechter middels een wijzigingsverzoek. Van belang is dat aan de rust en ruimte wordt geboden om onbelast contact met beide ouders te kunnen onderhouden. Een eventuele uitbreiding dient dan ook op geleide van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlopen. De hulpverlening die reeds betrokken is kan hier een rol in spelen. Ook is gebleken dat de ouders onderling contact hebben over de zorgregeling en hier overleg over hebben. Zowel de vader als de moeder hebben oog voor de wensen van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter gaat er dan ook van uit dat wanneer er ruimte is voor een uitbreiding, hier zorgvuldig naar gehandeld zal worden.
Tussen [minderjarige 3] en de vader is al enige tijd geen contact. Gebleken is dat [minderjarige 3] hier, ondanks meerdere pogingen daartoe, ook niet voor open staat. De kinderrechter begrijpt dat dit moeilijk is voor de vader. Wellicht ontstaat er in de toekomst ruimte voor herstel van het contact. Het is nu van belang dat [minderjarige 3] de rust en de ruimte krijgt om aan zichzelf te werken en dat haar wens om geen contact met de vader te hebben gevolgd wordt. De kinderrechter zal daarom overeenkomstig het verzoek bepalen dat er geen zorgregeling geldt tussen [minderjarige 3] en de vader.
Gelet hierop ziet de kinderrechter voldoende aanleiding om de verzochte zorgregeling met daarin voornoemde wijziging ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast leggen bij beschikking.
Ontwikkelingen rondom Stichting Intervence
De kinderrechter merkt ten overvloede het navolgende op. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ontwikkelingen omtrent de GI aan de orde gesteld. Partijen waren het er over eens dat het een zorgelijke situatie is, waarbij onduidelijk is wat het toekomstperspectief van de GI is en hoe de continuïteit van de zorg gewaarborgd kan worden. In de brief van 3 december 2020 aan de Tweede Kamer schrijven minister Dekker en staatssecretaris Blokhuis dat het van belang is dat de minderjarigen bij dezelfde jeugdbeschermer of -reclasseerder kunnen blijven en dat als de continuïteit van de zorg niet geborgd is, er zo nodig maatregelen worden getroffen. Ook de Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid hebben aangegeven zorgen te hebben over de situatie. Er zou eerst een plan opgesteld moeten worden over hoe de komende maanden de kwaliteit en continuïteit van de jeugdbescherming in Zeeland gewaarborgd zal worden en de overdracht plaatsvindt, voor de inspecties tot een oordeel komen. Inmiddels is gebleken dat er in de komende tijd een transitieplan zal worden opgesteld voor de overgang van de zaken van Intervence naar andere GI’s. De verwachting is dat, in ieder geval op korte termijn, de continuïteit van de zorg gewaarborgd zal blijven. De kinderrechter verwacht van de gemeenten dat zij hun toezeggingen op dit vlak gestand zullen doen.
De kinderrechter gaat er gelet op voorgaande vanuit dat de gezinsmanager het komende halfjaar betrokken blijft en de (verlenging van de) ondertoezichtstelling zorgvuldig kan uitvoeren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] met ingang van 26 december 2020 en tot 26 juni 2021;
bepaalt dat ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] de navolgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt, waarbij:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder wonen en in de oneven weken een lang weekend bij de vader verblijven, van vrijdag 19.00 uur, na het avondeten, gebracht door de moeder, tot zondag
19
uur, na het avondeten, teruggebracht door de vader;
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de schoolvakanties elk jaar afwisselend de eerste helft bij de ene ouder en de tweede helft bij de andere ouder verblijven;
  • [minderjarige 3] bij de moeder woont en er geen zorgregeling geldt tussen [minderjarige 3] en de vader. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof 's-Hertogenbosch