ECLI:NL:RBZWB:2020:6625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
C/02/379482 / JE RK 20-2377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met internationale aspecten

Op 11 december 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en om haar uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds oktober 2019 in Nederland woont en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek. De moeder van [minderjarige] is momenteel zwanger en verblijft in een veilige opvang. De kinderrechter heeft geconstateerd dat er zorgen zijn over de opvoedingsomgeving bij de moeder, die getuige is geweest van geweld en mogelijk seksueel misbruik. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen tot 4 november 2021 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 11 juni 2021. De kinderrechter heeft benadrukt dat de continuïteit van zorg voor [minderjarige] van groot belang is en dat de GI betrokken blijft bij de situatie. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 18 mei 2021, waarbij de GI verslag moet uitbrengen over de ontwikkelingen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht Zittingsplaats: Middelburg
Zaakgegevens : C/02/379482 / JE RK 20-2377 datum uitspraak: 11 december 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Middelburg, betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende] ,hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI), gevestigd te Middelburg.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 24 november 2020, ingekomen bij de griffie op 25 november 2020.
Op 11 december 2020 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de Raad,
  • een vertegenwoordiger van de GI.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de moeder telefonisch bij de zitting aanwezig is geweest.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beslissing van de rechtbank van Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, van 19 oktober 2020 is [minderjarige] uit huis geplaatst in een pleeggezin, te weten de oom en tante moederszijde ( [naam] ), met ingang van 19 oktober 2020 en tot 28 april 2021. Daarnaast is aan haar begeleiding opgelegd van de pleeggezinnendienst Pleegzorg Oost-Vlaanderen in combinatie met begeleiding van Juvent, dit alles onder toezicht van de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdhulpverlening.
[minderjarige] verblijft op grond van voornoemde beschikking in een pleeggezin, te weten bij de oom en tante moederszijde.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt de uithuisplaatsing verzocht van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De standpunten

De Raad handhaaft het verzoek. De grootste zorg betreft de opvoedingsomgeving bij de moeder en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] . De basisveiligheid van [minderjarige] bij de moeder is niet altijd aanwezig geweest. Zo is zij getuige geweest van fysiek en verbaal geweld tussen de moeder en haar partner. Ook heeft de moeder keuzes gemaakt die zorgden voor wisselende verblijfplaatsen, waardoor [minderjarige] veel onrust heeft ervaren. In een jaar tijd is zij een aantal keer van woonplek en opvoeders gewisseld. [minderjarige] woonde bij de oom en tante toen de moeder werd opgenomen in Emergis. Daarna ging ze plotseling met de moeder en haar partner naar België. Aldaar werd [minderjarige] op bevel van de Belgische jeugdrechter in een pleeggezin geplaatst en onlangs is zij teruggekomen bij haar oom en tante in Nederland. Daarnaast is bij [minderjarige] angst te zien voor de partner van de moeder. Onduidelijk is waar die angst uit voortkomt. Ook is het onduidelijk of [minderjarige] slachtoffer is geworden van seksueel misbruik door de partner van de moeder. Er zijn daarnaast zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de zorg bestaat of de moeder voldoende inzicht heeft in de gevolgen van haar eigen handelen op [minderjarige] . Het heeft [minderjarige] ontbroken aan stabiliteit en daarmee de kans om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen. Ook de onduidelijkheid aan wat er precies gebeurd is maakt dat haar ontwikkeling goed gevolgd en gemonitord moet blijven worden. De moeder is op dit moment niet in staat voldoende voor [minderjarige] te kunnen zorgen en haar een situatie te bieden waar zij veilig kan opgroeien. Momenteel is de moeder zwanger. De komende periode zal tevens moeten blijken wat de komst van het thans nog ongeboren kind van de moeder gaat vragen en welke impact dit zal hebben op haar draagkracht. Een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing zijn daarom noodzakelijk. Het is daarbij van belang dat er de komende periode duidelijkheid komt over het toekomstperspectief van [minderjarige] .
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het voorliggende verzoek. De moeder heeft ervoor gekozen haar partner te verlaten. Zij verblijft momenteel in de veilige opvang, om zo rust te creëren. De komende periode wil zij zich focussen op de opvoeding van de minderjarigen. Momenteel is zij 37 weken zwanger van het thans nog ongeboren kind en uitgerekend in december 2020. [minderjarige] bloeit op in het pleeggezin, maar het moet wel de bedoeling zijn dat [minderjarige] uiteindelijk weer kan terugkeren naar de moeder, in een veilige omgeving. Daarom wordt verzocht om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te
beperken, zodat tegen die tijd kan worden bezien hoe het gaat en wat er nog nodig is om een thuisplaatsing te realiseren. Ook moet er oog zijn voor de omgang tussen de moeder en [minderjarige] ; deze is nu beperkt en de feestdagen komen eraan. De moeder is bereid mee te werken aan de hulpverlening. Er moeten duidelijke afspraken gemaakt worden en er moet een keuze gemaakt worden tussen het Belgische en Nederlandse systeem. De moeder heeft veel vertrouwen in de GI. Verzocht wordt om de duur van de ondertoezichtstelling iets te beperken zodat deze gelijk loopt met de ondertoezichtstelling van het thans nog ongeboren kind, om zo rust te krijgen in de situatie.
De GI is reeds betrokken bij de moeder. Doordat de moeder nu in de veilige opvang verblijft is er sprake van veel onduidelijkheid en er zal gekeken moeten worden welke stappen er gezet gaan worden. De huidige omgangsregeling met [minderjarige] zal voor de komende periode aangehouden worden en wanneer er meer duidelijk is, zal deze uitgebreid worden.

De beoordeling

Bevoegdheid
De kinderrechter zal allereerst de vraag dienen te beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen op het voorliggende verzoek. Ingevolge artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Gebleken is dat [minderjarige] sinds oktober 2019 weer in Nederland woont, namelijk in een pleeggezin. Nu de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Daarnaast woont ook de moeder alweer een tijd in Nederland en ook zij heeft het voornemen om in Nederland te blijven wonen.
Nu er thans een zaak aanhangig is gemaakt bij de rechtbank in Nederland heeft de kinderrechter overleg gezocht met haar Belgische collega, nu er in België nog maatregelen ten aanzien van [minderjarige] lopen tot april 2021. De Belgische rechter heeft zich bereid verklaard om de zaak over te dragen nadat de Nederlandse kinderrechter uitspraak heeft gedaan in de onderhavige zaak. De moeder en de advocaat hebben zich tijdens de mondelinge behandeling akkoord verklaard met de verwijzing van de Belgische zaak naar Nederland en de rechtbank alhier. De kinderrechter is bereid haar bevoegdheid als bedoeld in lid 5 van artikel 15 van de Verordening Brussel II-bis te aanvaarden.
Geconcludeerd wordt dan ook dat de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen op het voorliggende verzoek, waardoor de kinderrechter zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te
achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat is voldaan aan de gronden voor ondertoezichtstelling. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij is bij de moeder thuis getuige geweest van geweld tussen de moeder en haar partner. Daarbij kwam dat er zorgen waren op de opvoedingsvaardigheden van de moeder en het mogelijk seksueel misbruik van [minderjarige] dat door de partner van de moeder zou hebben plaatsgevonden.
Daarnaast heeft zij in een korte periode op meerdere plekken gewoond, waaronder in België. Er is dus al een tijd lang sprake van een onveilige en instabiele opvoedsituatie. Sinds kort zijn de moeder en partner uit elkaar, wat tevens leidt tot de nodige zorgen, met name omtrent de veiligheid van zowel de moeder als [minderjarige] . Hier komt bij dat de moeder zwanger is en dit de komende tijd veel van haar zal gaan vragen. Gelet hierop zal de kinderrechter het – onweersproken – verzoek tot ondertoezichtstelling toewijzen.
Om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] gelijk te laten lopen aan die van het thans nog ongeboren kind van de moeder, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen tot 4 november 2021. Het resterende deel van het verzoek zal worden afgewezen. Mocht de GI noodzaak zien tot verlenging van de ondertoezichtstelling dan verwacht de kinderrechter dat het verlengingsverzoek (ten aanzien van de minderjarigen waarvoor verlenging nodig wordt geacht) gepaard gaat met een verzoek om de zaken gezamenlijk te behandelen.
Aangezien de zorgen zijn gelegen in de fysiek en sociaal-emotioneel onveilige opvoedingsomgeving bij de moeder, is ook uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk. De moeder verblijft sinds de breuk met haar partner op de veilige opvang waardoor [minderjarige] praktisch gezien momenteel niet bij haar kan wonen. De moeder moet bovendien eerst aan haar problemen werken en er moet weer rust in de situatie komen. [minderjarige] is door de Belgische rechter al eerder uit huis geplaats bij het pleeggezin in Nederland. Zij ervaart daar rust en maakt hier een positieve ontwikkeling door. Om de rust te behouden is het noodzakelijk om de uithuisplaatsing te formaliseren middels een machtiging tot uithuisplaatsing van de Nederlandse kinderrechter. De kinderrechter is het met de moeder eens dat er de komende tijd veel veranderingen zullen plaatsvinden. Om te bezien wat over enkele maanden de stand van zaken is en om zicht te houden op de ontwikkelingen, ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor een periode van zes maanden, waarbij het resterende deel van het verzoek wordt aangehouden.
De zaak zal worden aangehouden tot de zitting van
18 mei 2021 pro forma. De GI wordt verzocht om uiterlijk twee weken voor voornoemde datum schriftelijk verslag te doen omtrent het hulpverleningstraject en de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Daarbij dient de GI in te gaan op het eventuele thuisplaatsingstraject. Vervolgens krijgt de Raad de gelegenheid om zijn standpunt te geven ten aanzien van het resterende verzoek.
De kinderrechter merkt ten overvloede op dat het aan de gezinsmanager is om te bezien op welk moment de omgang tussen de moeder en [minderjarige] kan worden uitgebreid. De gezinsmanager heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven hier oog voor te
hebben. De kinderrechter gaat er dan ook van uit dat de gezinsmanager de regeling zal uitbreiden wanneer dit voor [minderjarige] veilig genoeg is.
Ontwikkelingen rondom de GI
De kinderrechter merkt ten overvloede het navolgende op. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ontwikkelingen omtrent de GI, die voortvloeien uit het voornemen van de Zeeuwse gemeenten om het contract met (en daarmee de financiering van ) de GI per 1 januari 2021 stop te zetten, aan de orde gesteld. Partijen waren het er over eens dat dit een zorgelijke situatie is, waarbij onduidelijk is wat het toekomstperspectief van de GI is en hoe de continuïteit van de zorg voor de minderjarigen gewaarborgd kan worden. Te meer nu de gezinsmanager al betrokken is in het vrijwillig kader en er sprake is van een vertrouwensrelatie tussen de gezinsmanager en de moeder. In de brief van 3 december 2020 aan de Tweede Kamer schrijven minister Dekker en staatssecretaris Blokhuis dat het van belang is dat de minderjarigen bij dezelfde jeugdbeschermer of -reclasseerder kunnen blijven en dat als de continuïteit van de zorg niet geborgd is, er zo nodig maatregelen worden getroffen. Ook de Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid hebben bij brief van 7 december 2020 aangegeven zorgen te hebben over de situatie. De kinderrechter gaat er, gelet op voorgaande, van uit dat de gemeenten hun toezegging gestand zullen doen waardoor de GI (en daarmee de gezinsmanager) het komende halfjaar betrokken kan blijven en de ondertoezichtstelling zorgvuldig kan uitvoeren.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Intervence te Middelburg, met ingang van 11 december 2020 tot 4 november 2021;
wijst het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling af;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten de oom en tante moederszijde (fam. Klaassen- Van Leeuwen), met ingang van 11 december 2020 en tot 11 juni 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan
tot de zitting van 18 mei 2021 pro forma, bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant locatie Middelburg, Kousteensedijk 2, 4331 JE in afwachting van het verslag van de GI zoals weergegeven in de beoordeling en het standpunt van de Raad over het resterend verzoek;
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2020 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof 's-Hertogenbosch