ECLI:NL:RBZWB:2020:6582

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8660
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdige betaling van griffierecht

Op 24 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had op 21 september 2020 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 17 augustus 2020. Dit bezwaar werd door het UWV aangemerkt als een beroepschrift en op 24 september 2020 door de rechtbank ontvangen. De rechtbank wees eiseres op de verplichting tot betaling van griffierecht, maar constateerde dat dit griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. Hierdoor werd het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank baseerde deze beslissing op de artikelen 8:41 en 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak werd gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van griffier J.J.P.M. van Gestel, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om verzet te doen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8660 WIA

uitspraak van 24 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 21 september 2020 digitaal bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 augustus 2020 (bestreden besluit) van het UWV. Het UWV heeft het bezwaarschrift van eiseres aangemerkt als een beroepschrift en bij brief van 23 september 2020 doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 24 september 2020 ontvangen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiseres is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 30 oktober 2020 is eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiseres is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiseres is er in deze brief op gewezen dat zij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier op 24 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.