ECLI:NL:RBZWB:2020:6581

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
AWB_ 20_8224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake bijzondere bijstand tijdens detentie

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de doorbetaling van haar woonlasten tijdens haar detentie. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen heeft het bezwaarschrift van eiseres, dat op 21 augustus 2020 was ingediend, aangemerkt als beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank ontving het beroepschrift op 26 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, gedateerd op 30 juni 2020, op 3 juli 2020 is verzonden. De beroepstermijn, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is aangevangen op de dag na verzending van het besluit en eindigde op 14 augustus 2020.

De griffier heeft eiseres op 21 september 2020 geïnformeerd dat het beroep niet binnen de gestelde termijn was ingediend en haar de gelegenheid geboden om de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Eiseres heeft echter geen tijdige reactie gegeven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft geen redenen gevonden die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken.

De rechtbank heeft op 24 december 2020 uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet aantekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8224 PW

uitspraak van 24 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 3 augustus 2020, welke op 21 augustus 2020 bij het college is afgegeven, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 juni 2020 inzake afwijzing van haar aanvraag bijzondere bijstand voor doorbetaling van haar woonlasten tijdens detentie.
Het college heeft het bezwaarschrift aangemerkt als beroepschrift en bij brief van 25 augustus 2020 doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 26 augustus 2020 ontvangen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 30 juni 2020 en is verzonden op 3 juli 2020. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die verzenddatum is verzonden. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 14 augustus 2020.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 21 augustus 2020 bij het college ontvangen en op grond van de in artikel 6:15 van de Awb neergelegde doorzendplicht aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift doorgezonden. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. De griffier heeft eiseres bij brief van 21 september 2020 erop gewezen dat het beroep niet binnen de in de Awb bepaalde termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Bij aangetekende brief van 10 november 2020 is eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek geen reactie is ontvangen. Eiseres is vervolgens verzocht om binnen twee weken na verzending van deze brief alsnog een schriftelijke reactie toe te sturen. Eiseres is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet‑ontvankelijk kan verklaren.
De rechtbank heeft tot op heden van eiseres geen reactie ontvangen. De rechtbank is niet gebleken van redenen die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, eerste lid, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier op 24 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.