ECLI:NL:RBZWB:2020:6574

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_2992
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J.W.C. Lipman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 mei 2019, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op een zitting op 8 november 2019, waarbij eiser aanwezig was en het UWV niet. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om een onafhankelijk deskundige, verzekeringsarts J.M.W.N. Derks, in te schakelen voor een medisch onderzoek. Derks concludeerde dat eiser beperkt is in zijn zittende werkzaamheden en dat de eerder vastgestelde belastbaarheid niet juist was. De rechtbank oordeelde dat het UWV de belastbaarheid van eiser ten aanzien van het zitten niet correct had vastgesteld en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. De rechtbank droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser kreeg ook het griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 1.181,25.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2992 WIA

uitspraak van 23 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. S.J.W.C. Lipman, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 mei 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 8 november 2019.
Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige te laten plaatsvinden.
Op verzoek van de rechtbank heeft verzekeringsarts RGA J.M.W.N. Derks als deskundige onderzoek verricht. Derks heeft daarvan op 11 juni 2020 schriftelijk verslag uitgebracht. Eiser en het UWV hebben op het deskundigenrapport gereageerd.
Op 11 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als salesmanager bij [naam onderneming] Op 11 december 2016 is hij uitgevallen met lichamelijke en spanningsklachten. Met ingang van 2 oktober 2017 (na dienstverband) is aan hem een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend.
Op 22 augustus 2018 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Bij besluit van 31 oktober 2018 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde ‘werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten’ toegekend met ingang van
29 november 2018 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,12%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het primaire besluit is daarbij gehandhaafd.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 november 2018 terecht heeft vastgesteld op 50,12%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 24 september 2018 en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser is uitgevallen vanwege toegenomen rugklachten en beperking in de belastbaarheid van de rug bij een status na HNP L5-S1 links met postlaminectomiesyndroom bij fibrosevorming op dat niveau. De verzekeringsarts heeft daarbij opgemerkt dat eiser adequaat behandeld en begeleid is, maar dat er desondanks sprake is van persisterende pijnklachten en beperkte rugbelasting. Ondanks rust en diverse interventies is er niet een significante verbetering opgetreden. Met name de rug en de onderste extremiteiten zijn verminderd belastbaar. Verder is er volgens de verzekeringsarts sprake van een enigszins verminderde stressbestendigheid. De verzekeringsarts stelt dat eiser blijvend is aangewezen op rugsparend en relatief stressarm werk: zitten, staan en lopen dienen afwisselend plaats te vinden, alle krachtfuncties zijn beperkt en met name qua piekbelastingen. Sterke schokken en trillingen aan de rug en stressvolle situaties dienen te worden vermeden. De verzekeringsarts heeft daarbij nog opgemerkt dat, in verband met gebruik medicatie en de aard van de medische klacht, het werken op grote hoogte en op oneffen terrein dient te worden vermeden.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 september 2018.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder informatie van de behandelend anesthesioloog van eiser. Een hoorzitting heeft niet plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de primaire verzekeringsarts zorgvuldig en adequaat heeft geoordeeld en dat de juiste beperkingen zijn aangenomen. Wel vindt de verzekeringsarts b&b dat het verhoogd persoonlijk risico moet worden aangescherpt omdat eiser morfine gebruikt, dat het reactievermogen kan beïnvloeden.
Eiser moet daarom ook niet bij gevaarlijke machines werken of professioneel autorijden.
De gewijzigde belastbaarheid en beperkingen zijn neergelegd in de FML van 25 april 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die eiser als gevolg van zijn rugklachten ondervindt. Eiser acht zich niet in staat om de geduide functies te verrichten. Eiser heeft toegelicht dat hij is geopereerd aan een hernia, dat een nieuwe operatie door de neurochirurg wordt afgeraden en dat wordt gezocht naar een geschikte vorm van pijnbestrijding. Eiser geeft aan op dit moment zodanig veel pijn te hebben dat werken voor hem geen optie is. De zware medicatie beïnvloedt bovendien zijn geestelijke gesteldheid, waardoor hij zich niet of nauwelijks kan concentreren/focussen.
Eiser heeft de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het UWV voorgelegd aan een door hem ingeschakelde verzekeringsarts H.M.Th. Offermans. Offermans heeft kennisgenomen van het dossier en eigen onderzoek verricht. Offermans heeft op 20 september 2019 gerapporteerd dat hij zich niet kan verenigen met het belastbaarheidsoordeel van de verzekeringsartsen van het UWV. Offermans is van oordeel dat de locomotorische beperkingen van eiser door verzekeringsarts Sevinc ten onrechte zijn afgezwakt en dat de functionele mogelijkhedenlijst, opgesteld door verzekeringsarts Peterson, van 15 december 2017 dient te worden gehandhaafd, althans voor wat betreft de locomotorische belastbaarheid. Offermans heeft verder opgemerkt dat hij de beperkingen, die door de verzekeringsartsen werden toegevoegd aan de FML ten aanzien persoonlijk functioneren, onderschrijft. Dat geldt ook voor de aanpassing aan fysieke omgevingseisen en werktijden, met dien verstande dat op het aspect ‘vasthouden van de aandacht’ de voorwaarde ‘norm is maximaal’ dient te worden toegevoegd. Offermans heeft daarnaast nog opgemerkt dat de geduide functies een overwegend zittend karakter hebben, waarin de belastbaarheid van eiser wordt overschreden.
Eiser heeft ook nog informatie van zijn behandelend revalidatiearts overgelegd. Die heeft eiser gezien op de polikliniek op 11 april 2019. Eiser is naar de revalidatiearts verwezen met het verzoek om zijn visie te geven over het te starten traject met de neurostimulator. Uit de informatie blijkt dat de revalidatiearts met eiser heeft besproken dat eiser eerst wil revalideren en kijken hoe ver hij komt, alvorens hij het traject ingaat voor een neurostimulator. Er wordt gestart met individuele medisch specialistische revalidatie:
 fysiotherapie onder de vorm van mobilisatie, graded activity, grenshantering, verbeteren looppatroon 2/w./evaluatie evo gebruik;
 ergotherapie onder de vorm van evaluatie belasting/belastbaarheid – doornemen rugergonomie;
 medisch maatschappelijk werk in kader van grenzen stellen, sociale gevolgen, verlieservaring, niet kunnen communiceren met partner, de lat hoog leggen.
Daarbij is opgemerkt dat eiser een eigen psycholoog in de eerste lijn heeft.
4.3
De verzekeringsarts b&b heeft met haar rapportage van 18 oktober 2019 gereageerd op de beroepsgronden van eiser en de meegestuurde medische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de beroepsgronden geen aanleiding geven om het standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts b&b is het niet met Offermans eens dat de FML van 15 december 2017 zou moeten worden gehandhaafd. De verzekeringsarts acht van belang dat het hier gaat om chronische rugpijnklachten met uitstraling naar het linker been met lichte dropvoet links en dat het van belang is dat eiser zijn rompspieren gaat trainen. De verzekeringsarts b&b heeft daarbij opgemerkt dat overbelasting moet worden voorkomen en dat de FML van 25 april 2019 daaraan in voldoende mate tegemoet komt. Volgens de verzekeringsarts b&b werken meer beperkingen medicaliserend en antirevaliderend. Dat eiser meer pijn is gaan ervaren, betekent naar het oordeel van de verzekeringsarts b&b niet dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts vindt dat zij, uitgaande van chronische rugpijn na failed back surgery, voldoende beperkingen heeft aangenomen. De verzekeringsarts b&b volgt eiser ook niet in zijn beroepsgrond dat hij meer beperkt moet worden in het zitten. Met de aangenomen beperking kan eiser in voldoende mate vertreden. Bovendien kan eiser gebruik maken van een stoel die een actieve zit stimuleert, waardoor hij ook van houding kan wisselen.
Ten aanzien van de opmerking van Offermans, dat aan het aspect ‘vasthouden van aandacht’ de voorwaarde ‘norm is maximaal’ moet worden toegevoegd, heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat daarvoor een medische onderbouwing ontbreekt. De verzekeringsarts b&b ziet ook geen medische reden om een toelichting te geven op dit item.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door het UWV op zich op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde lichamelijke (pijn)klachten en psychische klachten. In de FML is daarmee ook rekening gehouden, met name met de pijnklachten. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser is de FML verder aangescherpt in verband met de pijnmedicatie die eiser gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b op zorgvuldige wijze gereageerd op de door eiser in bezwaar ingebrachte medische informatie. De rechtbank is dan ook grotendeels overtuigd van de juistheid van de aangenomen functionele mogelijkheden van eiser.
4.4.1
Dat geldt echter niet ten aanzien van de beperkingen die de verzekeringsartsen hebben aangenomen ten aanzien van het ‘zitten’, rubriek 5, item 1. De rechtbank heeft het verschil van inzicht tussen de verschillende verzekeringsartsen over de mogelijkheid van eiser om te zitten (tijdens het werk) voorgelegd aan de door haar geraadpleegde deskundige Derks.
Derks heeft in zijn rapportage van 11 juni 2020 op basis van eigen onderzoek en de beschikbare medische stukken geconcludeerd dat eiser in staat kan worden geacht om gemiddeld een half uur achtereen te kunnen zitten. Incidenteel kan eiser volgens Derks wel tot gemiddeld een uur achtereen zitten, maar dat is niet een activiteit die eiser verdeeld over de dag gemiddeld een hele werkdag kan uitvoeren. Derks heeft daarbij in aanmerking genomen dat volgens de CBBS-basisinformatie in de definitie van ‘zitten’ geldt dat incidenteel piekbelastingen mogelijk zijn. Vertaald naar de FML moet volgens Derks een beperking worden aangenomen in ‘zitten’ bij rubriek 5, item 1: “beperkt, kan ongeveer een half uur achtereen zitten (maaltijd)” en bij rubriek 5, item 2: “licht beperkt, kan zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag zitten (niet meer dan 8 uur)”.
4.4.2
In reactie op het deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts b&b bij rapportage van 30 juni 2020 aangegeven dat er geen aanleiding is om het medisch standpunt aan te passen. De verzekeringsarts b&b blijft bij haar standpunt dat eiser structureel een uur achtereen kan zitten, omdat hij binnen dit zitten in voldoende mate van houding kan wisselen en hij na elk uur substantieel zijn houding kan wijzigen. De verzekeringsarts b&b wijst er onder meer op dat uit de rapportage van Derks blijkt dat eiser bij diens spreekuur, dat 80 minuten heeft geduurd, rustig heeft gezeten en dat hij na 60 minuten even is opgestaan.
4.4.3
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. Het door Derks uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Het rapport van 30 juni 2020 van de verzekeringsarts b&b leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie.
4.4.4
Op basis van het voorgaande moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiser ten aanzien van het belastbaarheidsitem ‘zitten’ (rubriek 5, item 1) in de FML van 25 april 2019 niet juist heeft vastgesteld. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking en het beroep zal gegrond worden verklaard.
De rechtbank zal hierna bezien welke consequenties aan de gegrondverklaring moeten worden verbonden.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 24 september 2018, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser: commercieel administratief medewerker (Sbc-code 516110), transportplanner/medewerker bevrachting (Sbc-code 484010) en kostprijscalculator (Sbc-code 515040).
De arbeidsdeskundige b&b heeft op basis van de aangepaste FML van 25 april 2019 een arbeidskundige heroverweging verricht. De arbeidsdeskundige b&b heeft gerapporteerd dat hij niet afwijkt van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. Naar het oordeel van de arbeidsdeskundige b&b wijzigt de gewijzigde belastbaarheid ten aanzien van het persoonlijk risico niets aan de arbeidsmogelijkheden van eiser. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarbij opgemerkt dat hij heeft gekeken naar de diverse aspecten van de primaire beoordeling en dat hij tot de conclusie is gekomen dat deze kan worden gehandhaafd. Er zijn volgens de arbeidsdeskundige b&b ook geen andere nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die leiden tot andere inzichten.
5.2
De rechtbank is niet overtuigd van de passendheid van de geduide functies. De rechtbank stelt vast dat ‘zitten’ in alle geduide functies voorkomt tot 60 minuten aaneengesloten, en dat is meer dan mogelijk is voor eiser, zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 4.4.1, 4.4.3 en 4.4.4 is geoordeeld. Overigens zijn ook de signaleringen van een aantal belastbaarheidsoverschrijdingen onvoldoende inzichtelijk verklaard. Zo komt in de functie van transportplanner/medewerker bevrachting ‘kortcyclisch torderen’ (belastbaarheidsitem 4.12.1) dagelijks voor: tijdens 8 werkuren 20 maal per uur ongeveer 45 graden achtereen, terwijl eiser
tot45 graden kan torderen. De motivering die de arbeidsdeskundige b&b heeft gegeven, dat de belasting binnen de mogelijkheden van eiser ligt, met de enkele verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige rapportages, acht de rechtbank ontoereikend. Hetzelfde geldt voor de motivering die bij deze functie is gegeven bij de signalering bij het belastbaarheidsitem 4.17.0 ‘hoofdbewegingen’.
5.3
Gelet op het voorgaande, kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand worden gelaten. Evenmin kan de rechtbank zelf in de zaak voorzien, omdat er een nieuwe FML moet worden opgesteld en er naar aanleiding daarvan opnieuw passende functies moeten worden geduid.
Het UWV zal dus een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV ook veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.181,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,25 punt voor de schriftelijke reactie op het deskundigenrapport, met een waarde per punt van € 525,= en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,= aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.181,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
N.A. D’Hoore, griffier, op 23 december 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
* griffier rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.