In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam [naam eiser], en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete aan de eiser wegens overtreding van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). De staatssecretaris had op 15 augustus 2019 een boete van € 4.000,- opgelegd aan eiser, die een klusbedrijf runt, naar aanleiding van een anonieme melding over illegale werknemers. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 20 november 2019.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder een inspectie door de Inspectie SZW op 12 maart 2019, waaruit bleek dat drie arbeidskrachten, afkomstig uit Oekraïne, werkzaamheden verrichtten voor eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en de Poolse onderneming [naam persoon4] een overeenkomst tot dienstverlening hadden gesloten, maar dat deze overeenkomst niet voldeed aan de eisen van de Waadi. De rechtbank concludeerde dat eiser de arbeidskrachten als inlener arbeid heeft laten verrichten, wat in strijd is met de wetgeving. De staatssecretaris was gerechtigd de boete op te leggen, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen of niet op te leggen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.