ECLI:NL:RBZWB:2020:6545

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser, handelend onder de naam [Naam eiser], en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De staatssecretaris had een boete van € 4.000,- opgelegd aan de eiser wegens overtreding van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). De eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 november 2020, waarbij de gemachtigde van de eiser aanwezig was, maar de staatssecretaris niet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die een onderneming in Polen heeft en ook een bouwbedrijf in Nederland, arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld aan een klusbedrijf zonder dat zijn Poolse onderneming ingeschreven was in het Nederlandse handelsregister. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser in strijd met de Waadi heeft gehandeld door arbeidskrachten ter beschikking te stellen zonder de vereiste inschrijving. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, dat hij geen uitzendovereenkomst had gesloten maar een overeenkomst van opdracht, verworpen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris gerechtigd was om de boete op te leggen, omdat de eiser niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4 WAV

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2020 in de zaak tussen

[Naam eiser] , h.o.d.n. [Naam eiser] te [plaatsnaam] (Polen), eiser,

gemachtigde: mr. I.M. de Groot-Sikora,
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 augustus 2019 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris een boete opgelegd aan eiser wegens overtreding van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).
In het besluit van 20 november 2019 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 november 2020.
Hierbij was de gemachtigde van eiser aanwezig. De staatssecretaris is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser, handelend onder de naam [Naam eiser] heeft een onderneming in Polen inzake “koop en verkoop van onroerende zaken op eigen rekening”. Eiser heeft tevens een bouwbedrijf (eenmanszaak) in Nederland, handelend onder de naam [naam bouwbedrijf] .
Naar aanleiding van een anonieme melding dat er sloop- en verbouwingswerkzaamheden werden verricht door illegale werknemers op het adres [adres1] in [plaatsnaam2] , heeft op
12 maart 2019 een onderzoek plaatsgevonden op dit adres door arbeidsinspecteurs van de Inspectie SZW (van het Nederlandse Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), vergezeld door ambtenaren van de Nationale Politie.
In de woning troffen de inspecteurs drie personen aan, te weten [persoon1] , [persoon2] en [persoon3] (de arbeidskrachten), allemaal afkomstig uit de Oekraïne. Zij waren in werkkleding van [bouwbedrijf2] werkzaamheden aan het verrichten. [bouwbedrijf2] is een klusbedrijf (eenmanszaak) van [eigenaar eensmanszaak] .
De arbeidskrachten zijn in dienstverband werkzaam bij (de Poolse onderneming van) eiser, handelend onder de naam [Naam eiser] ( [Naam eiser] ). [Naam eiser] staat niet in het Nederlands Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven en is blijkens het register van de Stichting Normering Arbeid (SNA) ook niet geregistreerd als gecertificeerd uitlener.
De inspecteurs hebben naar aanleiding van het voorgaande op 25 juni 2019 een boeterapport opgemaakt.
Met een kennisgeving van 10 juli 2019 is eiser op de hoogte gebracht van het voornemen van de staatssecretaris om hem een bestuurlijke boete op te leggen en de inspectiegegevens openbaar te maken.
Op 1 augustus 2019 heeft eiser zijn zienswijze schriftelijk kenbaar gemaakt.
In het primaire besluit van 15 augustus 2019 heeft de staatsecretaris, onder weerlegging van de zienswijze, een boete van € 4.000,- opgelegd aan eiser vanwege een overtreding van artikel 7a, eerste lid, van de Waadi. Tevens is besloten de inspectiegegevens openbaar te maken.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn bezwaar nader toe te lichten tijdens een hoorzitting.
2.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of eiser arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld aan [bouwbedrijf2] in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Waadi en – in het verlengde daarvan – of de staatssecretaris aan eiser terecht een boete heeft opgelegd wegens overtreding van artikel 7a, eerste lid, van de Waadi.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Waadi wordt in deze wet onder het ter beschikking stellen van arbeidskrachten verstaan: het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid.
Artikel 7a, eerste lid, van de Waadi bepaalt dat het een ieder verboden is in Nederland arbeidskrachten ter beschikking te stellen anders dan door middel van een onderneming of rechtspersoon die in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregister-wet 2007, is ingeschreven en waarvan is opgenomen dat deze de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten uitoefent of mede uitoefent.
Het tweede lid van artikel 7a van de Waadi bepaalt dat het een ieder verboden is om als inlener arbeidskrachten, die ter beschikking zijn gesteld in strijd met het eerste lid, arbeid te laten verrichten.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Waadi wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 7a, eerste of tweede lid.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Waadi legt een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende, ambtenaar de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
4.
Beoordeling
4.1
Eiser voert aan dat het zijn bedoeling was een overeenkomt van opdracht te sluiten met [bouwbedrijf2] en geen uitzendovereenkomst. De werknemers van zijn Poolse onderneming hebben de overeenkomst van opdracht uitgevoerd. Eiser stelt dat hij gezag heeft over deze werknemers omtrent de werkzaamheden. Hij hield over het algemeen toezicht en droeg de eindverantwoordelijkheid. Van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Waadi, is volgens eiser dus geen sprake.
4.2
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat aan alle elementen van de definitie van uitzendarbeid in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Waadi wordt voldaan.
4.3
De rechtbank overweegt dat uit het boeterapport blijkt dat zowel eiser als [eigenaar eensmanszaak] hebben verklaard dat [bouwbedrijf2] eiser heeft benaderd met de vraag of hij twee of drie werknemers beschikbaar had voor de renovatieopdracht van de woning aan de [adres1] . Vervolgens hebben zij op 28 december 2018 een “overeenkomst tot dienstverlening” gesloten, waarin (onder meer) is overeengekomen dat drie personeelsleden van (de Poolse onderneming [Naam eiser] van) eiser vanaf 18 februari 2019 bouwwerkzaamheden zullen uitvoeren op de locatie [adres1] tegen een tarief van € 20,- per uur. Uit de overeenkomst blijkt niet dat deze betrekking heeft op het uitvoeren van bepaalde, specifieke bouwwerkzaamheden. In paragraaf 3, onder punt 5 van de overeenkomst is bepaald dat de opdrachtnemer (eiser) zich aan de aanwijzingen en suggesties van de opdrachtgever ( [bouwbedrijf2] ) zal houden als het gaat om de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. [eigenaar eensmanszaak] heeft ook verklaard dat de arbeidskrachten niet bij hem in dienst waren, maar wel voor hem hebben gewerkt en dat hij ze heeft verteld wat voor werkzaamheden ze moesten doen.
De arbeidskrachten [persoon2] en [persoon3] verklaren beiden dat [eigenaar eensmanszaak] hen opdrachten gaf en vertelde wat zij precies moesten doen. Ook bevestigen zij dat zij werkten in kleding van [bouwbedrijf2] .
Verder blijkt het uit boeterapport dat de eigenaren van de woning ook in de veronderstelling waren dat de drie arbeidskrachten voor [bouwbedrijf2] werkten. Zij verklaren dat [eigenaar eensmanszaak] ervoor zorgde dat de werknemers wisten wat zij moesten doen.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op basis van het voorgaande heeft kunnen concluderen dat sprake is van het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid.
Dat het de bedoeling van eiser en [bouwbedrijf2] was een overeenkomst van opdracht te sluiten, blijkt niet uit de overeenkomst en ook niet uit de overige feiten en omstandigheden. Dat eiser, en niet [eigenaar eensmanszaak] , toezicht heeft gehouden op en/of leiding heeft gegeven aan de arbeidskrachten blijkt ook op geen enkele wijze uit het dossier. Ter zitting is namens eiser benadrukt dat de arbeidskrachten in dienst waren van zijn bedrijf, [Naam eiser] . De rechtbank overweegt dat dit ook niet is betwist. Hieruit blijkt echter niet dat [Naam eiser] de werkzaamheden als onderaannemer heeft aanvaard.
Ter zitting is namens eiser nog wezen op het overgelegde protocol van 14 juni 2019. Ook op basis hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat sprake was van een overeenkomst van opdracht. Ten eerste is het stuk geschreven in het Pools en heeft eiser nagelaten een vertaling van dit stuk in het geding te brengen. Bovendien dateert het stuk van juni 2019, zodat niet valt in te zien dat op basis hiervan conclusies kunnen worden getrokken over de situatie op 12 maart 2019.
4.5
Op basis van het voorgaande heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat de arbeidskrachten door eiser aan [bouwbedrijf2] ter beschikking zijn gesteld als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Waadi.
4.6
Dat de door eiser en [eigenaar eensmanszaak] afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn en onjuistheden bevatten omdat zij de taal waarin zij zijn gehoord (respectievelijk Engels en Nederlands) onvoldoende beheersen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Zowel eiser als [eigenaar eensmanszaak] hebben immers zonder voorbehoud getekend voor hun verklaring en beide verklaringen komen (grotendeels) overeen met elkaar én met de verklaringen die door de arbeidskrachten zijn afgelegd.
4.7
Tussen partijen is niet in geschil dat de Poolse onderneming van eiser, die de arbeidskrachten aan [bouwbedrijf2] heeft uitgeleend, niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, en dat daarin niet is opgenomen dat deze de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten uitoefent of mede uitoefent. Dat eiser mogelijk in Polen mensen mag uitzenden, zoals namens eiser ter zitting is aangevoerd, doet niet ter zake. Het gaat erom of [Naam eiser] in het Nederlandse handelsregister is ingeschreven en of hij in Nederland arbeidskrachten ter beschikking mag stellen. Daarvan is geen sprake.
4.8
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat eiser de arbeidskrachten als uitlener ter beschikking heeft gesteld aan [bouwbedrijf2] , zonder daartoe in het handelsregister te zijn ingeschreven, zodat sprake is van een overtreding van artikel 7a, eerste lid, van de Waadi. De staatssecretaris was op grond van artikelen 16, eerste lid en 18, eerste lid, van de Waadi dus gerechtigd de boete aan eiser op te leggen.
4.9
Gesteld noch gebleken is van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris de boete had moeten matigen, of helemaal van het opleggen van een boete had moeten afzien.
5.
Conclusie
5.1
Het beroep is ongegrond.
5.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 29 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.