Op 21 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 oktober 2020, waarin de burgemeester de sluiting van de woning gelastte na de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs (84,90 gram amfetamine) en andere druggerelateerde voorwerpen in de woning. Tijdens de zitting op 7 december 2020 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij niet op de hoogte was van de drugs en dat de sluiting onevenredige gevolgen voor hem zou hebben, gezien zijn medische situatie.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester en de belangenafweging tussen de sluiting van de woning en de gevolgen voor verzoeker. De rechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, gezien de omstandigheden en de aantoonbare aanwezigheid van harddrugs in de woning. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig zouden maken en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 december 2020, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.