ECLI:NL:RBZWB:2020:6517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9497 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting van woning wegens drugsvondst

Op 21 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 oktober 2020, waarin de burgemeester de sluiting van de woning gelastte na de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs (84,90 gram amfetamine) en andere druggerelateerde voorwerpen in de woning. Tijdens de zitting op 7 december 2020 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij niet op de hoogte was van de drugs en dat de sluiting onevenredige gevolgen voor hem zou hebben, gezien zijn medische situatie.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester en de belangenafweging tussen de sluiting van de woning en de gevolgen voor verzoeker. De rechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, gezien de omstandigheden en de aantoonbare aanwezigheid van harddrugs in de woning. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig zouden maken en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 december 2020, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9497 VV

uitspraak van 21 december 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. R.A.H. van Huijgevoort,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg (de burgemeester), verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting WonenBreburg, te Tilburg.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 oktober 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester over de sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 december 2020. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Woodrow, als waarnemer van zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Namens Stichting WonenBreburg waren aanwezig [vertegenwoordiger 1 stichting] en [vertegenwoordiger 2 stichting] .
Ter zitting is het onderzoek geschorst om duidelijkheid te verkrijgen over de toegang tot de opvang bij Traverse. Op 15 december 2020 heeft de voorzieningenrechter nadere informatie van de burgemeester en van verzoeker ontvangen. Op 16 december 2020 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Feiten en omstandigheden

1. Verzoeker huurt een woning aan [adres] te [woonplaats] . Stichting WonenBreburg is eigenaar van de woning. Medewerkers van de politie Zeeland-West-Brabant en van de afdeling Veiligheid & Wijken, team Toezicht en Handhaving, hebben op 18 augustus 2020 een onderzoek ingesteld in de woning. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat daarbij 84,90 gram amfetamine is aangetroffen. Daarnaast werden twee weegschaaltjes, 300 gripzakjes en een kleine kom met stamper met resten harddrugs aangetroffen. Ook vond de politie een spuitbus met pepperspray.
In een brief van 9 september 2020 heeft de burgemeester aan Stichting WonenBreburg en aan verzoeker medegedeeld dat hij voornemens is de woning te sluiten voor een periode van drie maanden. Op 6 oktober 2020 heeft verzoeker per e-mail zijn zienswijze kenbaar gemaakt. De burgemeester heeft daarin geen reden gezien om van het voornemen af te zien. In het bestreden besluit heeft burgemeester dan ook een last onder bestuursdwang opgelegd en gelast om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet uiterlijk 19 november 2020 te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Standpunt van verzoeker

2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij niet wist van de drugs in het schoudertasje, waardoor hem geen verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van de drugs in de woning. De overige goederen zijn volgens verzoeker niet gerelateerd aan drugshandel. De gripzakjes gebruikt hij om schroefjes te bewaren en de andere goederen voor eigen gebruik van amfetamine. Er is bovendien geen enkel bewijs dat er feitelijk vanuit de woning in drugs is gehandeld. De inhoud en strekking van de melding via Meld Misdaad Anoniem (MMA) blijkt niet uit het dossier. Hieruit blijkt evenmin dat er sprake was van een komen en gaan van kortdurend bezoek. Bovendien zijn er geen contante geldbedragen of administratie aangetroffen.
Verder stelt verzoeker dat de gevolgen van de sluiting voor hem onevenredig zijn. Hij heeft geen familie of vrienden waar hij kan verblijven. Uit de overgelegde brief van 10 november 2020 van zijn begeleider [naam begeleider] van De Toegang Tilburg blijkt dat verzoekers gezondheid zorgelijk is: er is sprake van hartproblemen, kortademigheid en hij heeft levercirrose waarvoor hij zware medicijnen slikt. Recentelijk heeft hij vier ribben en een sleutelbeen gebroken bij een ongeluk, sindsdien is hij nog slechter ter been en volledig afhankelijk van derden voor zijn dagelijkse verzorging. Primair wordt daarom verzocht af te zien van sluiting, subsidiair wordt verzocht om te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing, en uiterst subsidiair wordt verzocht om uitstel van de woningsluiting tot er een geschikte en verantwoorde woning via Traverse beschikbaar komt voor verzoeker.

Beoordelingskader voorlopige voorziening

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

Wettelijk kader

4. Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I:
(..)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
(..)
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Amfetamine staat op lijst I.
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt in de door hem vastgestelde “Beleidsregels artikel 13b Opiumwet” (de beleidsregels). Op grond van de beleidsregels volgt bij de eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning en/of bij woningen behorende erven een sluiting van drie maanden.

Overwegingen

5. Niet in geschil is dat er een handelshoeveelheid harddrugs (84,90 gram) is aangetroffen in de woning en dat de burgemeester daarom in beginsel bevoegd is om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de beleidsregels sluiting van de woning voor een periode van drie maanden te gelasten. In geschil is of de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Noodzaak
6.1
Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bij de aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs in een woning in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Bij een geringe overschrijding van die hoeveelheid dient de burgemeester bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid af te wegen of met een minder verstrekkende maatregel, zoals een waarschuwing, kan worden volstaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738). In dit geval is geen sprake van een geringe overschrijding. De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met een waarschuwing, zoals door verzoeker is betoogd.
6.2
Er is bovendien sprake van feiten en omstandigheden die duiden op drugshandel vanuit de woning. Er zijn immers diverse (handels)attributen aangetroffen bij het onderzoek in de woning, waarvoor verzoeker geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat de aanleiding voor het onderzoek in de woning een MMA-melding van 8 april 2020 was met betrekking tot ‘overlast c.q. dealpand [adres] te [woonplaats] ’. Verder is in het dossier een aan verzoeker gerichte brief van 15 juli 2020 van Stichting WonenBreburg te vinden. Hieruit blijkt dat Stichting WonenBreburg signalen heeft gekregen dat er sprake is van een aanloop van ‘ongure types’ naar de woning van verzoeker die aanbellen, naar binnen gaan, en dan snel weer vertrekken. Ter zitting heeft [vertegenwoordiger 2 stichting] van Stichting WonenBreburg dit bevestigd en verklaarde zij dat deze signalen ook na het bestreden besluit nog zijn binnengekomen. Op 15 juli 2020 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij verzoeker heeft erkend dat hij veel aanloop had; het zou volgens hem echter gaan om daklozen die onderdak zoeken. Ook dat wordt bij gebrek aan nadere onderbouwing onaannemelijk geacht. Dat er geen geldbedragen of administratie zijn aangetroffen in de woning, doet niet af aan de bovenstaande feiten en omstandigheden die duiden op handel.
6.3
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat, voor het herstel van de openbare orde en voor de signaalwerking naar buiten.
Evenredigheid
7.1
Tot slot dient beoordeeld te worden of er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
7.2
Verzoeker stelt dat hij niet wist van de drugs in het schoudertasje; deze zou door iemand anders in zijn woning zijn achtergelaten. Gelet op de omstandigheden waaronder de drugs en de (handels)attributen zijn aangetroffen, heeft de burgemeester het echter onaannemelijk mogen achten dat verzoeker geen weet had of kon hebben van drugs die in zijn woning c.q. in het schoudertasje is aangetroffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook niet gesteld worden dat de verwijtbaarheid aan de zijde van verzoeker ontbreekt.
7.3
Inherent aan de sluiting van een woning is dat een bewoner de woning (tijdelijk) moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. In dit geval is echter gesteld noch gebleken dat verzoeker vanwege zijn gestelde medische problematiek een specifieke binding heeft met woning waardoor hij niet tijdelijk ergens anders zou kunnen verblijven.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting aangegeven dat het wel belangrijk is dat verzoeker, indien de woning aan [adres] te [woonplaats] gesloten wordt, direct toegang heeft tot (in ieder geval) de dag- en nachtopvang van Traverse. Omdat er ter zitting nog onvoldoende duidelijkheid bestond over de ingangsdatum van die toegang is het onderzoek geschorst.
Uit de brief die de rechtbank vervolgens op 15 december 2020 van de burgemeester heeft ontvangen, blijkt dat verzoeker per direct terecht kan in de dag- en nachtopvang van Traverse in de Willem II-kazerne. Daarmee is de toegang tot tijdelijke vervangende woonruimte voor verzoeker gegarandeerd. Verzoeker heeft zelf aangegeven dat er op korte termijn ook duidelijk zal komen over de vraag of hij (met voorrang) in aanmerking komt voor beschermd wonen bij Traverse.
In een (afzonderlijk) bericht van 15 december 2020 heeft de burgemeester medegedeeld dat de effectuering van de sluiting van de woning is uitgesteld tot na 19 januari 2021 in verband met de verzwaring van de lockdown ter bestrijding van de coronapandemie. Verzoeker kan dus nog enige tijd in zijn woning blijven en maatregelen treffen voor de sluiting.
7.4
De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het onevenredig moet worden geacht dat de burgemeester van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik maakt.
8. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 21 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.