ECLI:NL:RBZWB:2020:6505

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 23 augustus 2019, waarin de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% werd afgewezen. Op 24 april 2020 heeft het UWV echter besloten dat verzoekster met ingang van 23 augustus 2016 alsnog recht heeft op een IVA-uitkering. Na dit besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten die zij heeft gemaakt in bezwaar en beroep. Het UWV heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, zij het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, en veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 1.575,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en is openbaar gemaakt op 18 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4758 WIA
uitspraak van 18 december 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster], te [plaatsnaam], verzoekster,

gemachtigde: [gemachtigde],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 augustus 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% met ingang van 23 februari 2018 ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Bij besluit van 24 april 2020 heeft het UWV besloten dat verzoekster met ingang van 23 augustus 2016 alsnog recht heeft op een iva-uitkering.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten van bezwaar en beroep. Het UWV heeft bij brief van 24 juli 2020 aangegeven geen bezwaar te maken tegen een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 24 april 2020 dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, zowel in bezwaar als in beroep.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.