ECLI:NL:RBZWB:2020:6505
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 23 augustus 2019, waarin de toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% werd afgewezen. Op 24 april 2020 heeft het UWV echter besloten dat verzoekster met ingang van 23 augustus 2016 alsnog recht heeft op een IVA-uitkering. Na dit besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten die zij heeft gemaakt in bezwaar en beroep. Het UWV heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, zij het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, en veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 1.575,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en is openbaar gemaakt op 18 december 2020.