ECLI:NL:RBZWB:2020:65

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
02/366318 HA RK 19-282
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak wegens vermeende partijdigheid

Op 6 januari 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking behandeld van een verdachte in een strafzaak. Het verzoeker, die niet bij naam is genoemd, stelde dat er een objectieve vrees voor partijdigheid bestond ten aanzien van de rechter, mr. [voorletters] Aardenne, die de zaak behandelde. De verdachte voerde aan dat de rechter te snel door het dossier heen was gegaan en dat er onjuistheden in het proces-verbaal stonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2019 heeft de verdachte zijn standpunt toegelicht, maar de rechter berustte niet in het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van het verzoek beoordeeld. De rechter heeft verklaard dat er geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was en dat zijn vragen over de financiële omstandigheden van de verdachte niet duidden op partijdigheid. De officier van justitie, mr. In 't Veld, steunde de rechter en stelde dat de verdachte zijn verzoek tot wraking op een ongepaste manier had ingediend.

Na beoordeling van de argumenten van de verdachte en de rechter, concludeerde de wrakingskamer dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de behandeling van de strafzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond voor de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/366318 HA RK 19-282
Beslissing van 6 januari 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
verder te noemen verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de zaak met parketnummer [nr.] :
  • het proces-verbaal van de zitting van 28 november 2019 waar het wrakingsverzoek is gedaan;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter, ontvangen op
13 december 2019;
- de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op
16 december 2019, waarbij verzoeker is verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Aardenne, de rechter in de tegen verzoeker dienende zaak met parketnummer [nr.] .
2.2.
Mr. Van Aardenne, hierna te noemen de rechter, berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
In de hoofdzaak loopt een strafzaak tegen verzoeker bekend onder parketnummer
[nr.] .
3.2.
Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat een objectieve vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, omdat de rechter te makkelijk en te snel door het dossier heen is gegaan. Hierdoor is geen sprake van een eerlijk proces. Verzoeker geeft aan dat er onjuistheden staan in het proces-verbaal. Zo zou de rechter hebben gezegd dat hij verzoeker niet onpartijdig heeft behandeld, maar dat is niet in het proces-verbaal opgenomen. Uit de vraagstelling van de rechter heeft verzoeker opgemaakt dat al vaststond dat hij veroordeeld zou worden en dat het nog slechts ging over de strafmaat. Gedurende de zitting was er een sfeer van vooringenomenheid van de rechter.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is gebleken dat verzoeker het proces-verbaal, de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en de schriftelijke reactie van de rechter niet heeft ontvangen. Om die reden zijn deze stukken door de voorzitter integraal voorgelezen, waarna verzoeker hier op heeft kunnen reageren.
3.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoeker zijn verzoek nader toegelicht en volhard bij het wrakingsverzoek.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter is van oordeel dat geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid uit hetgeen door hem is gezegd tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2019.
4.2.
De rechter licht toe dat hij, op de vraag van verzoeker waarom hij naar zijn financiële omstandigheden heeft gevraagd, heeft geantwoord dat
alshij verzoeker zou veroordelen voor het negeren van een aanwijzing van een verkeersregelaar, hij rekening wil en moet houden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. Verzoeker vond deze mededeling getuigen van vooringenomenheid. Het onderzoek naar de feiten was overigens al achter de rug. Tot slot merkt de rechter op dat de hele mondelinge behandeling stroef verliep. Hij verwijst daarvoor naar het proces-verbaal. Het vertrouwen van verzoeker in de rechtsstaat was duidelijk zeer gering.

5.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

5.1.
De officier van justitie, mr. In ’t Veld, is van mening dat er geen reden is om aan te nemen dat er gerechtvaardigde vrees is voor vooringenomenheid of voor partijdigheid van de rechter op de zitting.
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend door met zijn vuisten op de tafel te slaan en het woord “wraking” te roepen. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen en partijdig is, omdat de rechter bij het behandelen van de persoonlijke omstandigheden van verzoeker reeds de suggestie zou hebben gewekt hem te zullen veroordelen omdat de rechter vroeg of verzoeker in staat was een geldboete te betalen.
De rechter heeft verzoeker uitgebreid het woord gegeven om zijn visie op de zaak kenbaar te maken. De rechter heeft bij de behandeling van de persoonlijke omstandigheden de vraag gesteld dat
mochthet tot een veroordeling leiden of verzoeker dan in staat zou zijn om een geldboete te betalen. De gestelde vraag is blijkens het oordeel van de officier van justitie zuiver en correct.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Hetgeen door verzoeker is opgemerkt over onjuistheden in het proces-verbaal geeft de wrakingskamer geen aanleiding om het proces-verbaal niet tot uitgangspunt te nemen voor het verloop van de zitting. Het proces-verbaal is immers niet meer dan een zakelijke weergave van wat er tijdens de mondelinge behandeling is gezegd. De wrakingskamer heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal, mede gelet op de ontvangen schriftelijke bevestiging van de inhoud van het proces-verbaal van het Openbaar Ministerie.
6.4.
Te onderzoeken is of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
6.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt. Verzoeker heeft opgemerkt dat de rechter tijdens de zitting zou hebben gezegd dat hij niet onpartijdig is. Dit is niet opgenomen in het proces-verbaal van de zitting en is ook niet door mr. In ‘t Veld bevestigd. De wrakingskamer heeft dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat dit is gezegd en gaat aan dit punt voorbij.
6.6.
In het proces-verbaal is het volgende opgenomen:
“(…) De kantonrechter vraagt of verdachte een geldboete kan betalen.
De verdachte verklaart hierop (zakelijk weergegeven):
Ik kan een geldboete niet betalen. Ik ben gisteren in het ziekenhuis geweest. Er is met een koevoet op mijn hoofd geslagen door inbrekers. Er moesten een paar hechtingen eruit worden gehaald. Ik heb daarom de muts ook op. Ik had begrepen dat rechters een hekel hieraan hebben. Ik heb deze muts expres op gedaan om te kijken of u er wat van zegt. Maar dit heeft u niet gedaan.
De kantonrechter verklaart:
Het maakt mij niet uit of u een muts op heeft. Dat moet u zelf bepalen. De reden dat ik naar uw financiële positie heb gevraagd is dat, als ik u zou veroordelen voor het niet opvolgen van aanwijzingen van een verkeersregelaar, ik wil weten of die boete in overeenstemming is met uw financiële situatie.
Verdachte verklaart hierop:
Ik beroep me op wraking! Ik verzoek wraking. Ik vind u niet zuiver. Stuur me maar door naar de wrakingskamer.
De kantonrechter probeert nogmaals uit te leggen wat hij precies heeft gezegd. Verdachte wil hier niet naar luisteren.
De kantonrechter vraagt, na schorsing en hervatting, nogmaals of verdachte verzoekt om wraking. Verdachte blijft bij zijn standpunt. (…)”
6.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat gelet op het voorgaande geen sprake is van vooringenomenheid van de rechter. De rechter heeft immers slechts de vraag gesteld of verzoeker een geldboete kan betalen in het geval de rechter tot een veroordeling mocht komen. Door voornoemde vraag te stellen blijkt niet dat verzoeker door de rechter al schuldig werd bevonden. Door verzoeker zijn geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit is op te maken dat een veroordeling door de rechter al vaststond en het slechts nog om de strafmaat ging.
6.8.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
6.9.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer [nr.] zal worden
voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 6 januari 2020 door mrs. Poerink, Peters en
Visser, leden van de wrakingskamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.