Op 17 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres, die als orderpicker werkzaam was, had zich op 19 januari 2017 ziek gemeld na een bedrijfsongeval. Na een eerstejaars ZW-beoordeling beëindigde het UWV haar uitkering per 19 februari 2018, wat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. Eiseres meldde zich opnieuw ziek in februari 2019 en ontving een ZW-uitkering tot 24 juni 2019, toen het UWV haar hersteld verklaarde. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit ongegrond.
Tijdens de zitting op 12 november 2020 in Breda, waar eiseres werd bijgestaan door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, werd het medisch onderzoek van het UWV besproken. De verzekeringsarts had eiseres op 3 juni 2019 onderzocht en concludeerde dat zij geschikt was voor de functie van commercieel callcenter medewerker. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek en stelde dat haar beperkingen onvoldoende waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere conclusies van het UWV konden weerleggen.
De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres had beëindigd per 24 juni 2019. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.