ECLI:NL:RBZWB:2020:6497

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5561
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging IVA-uitkering naar WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarbij zijn IVA-uitkering per 1 oktober 2019 werd gewijzigd naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser, die sinds 2008 uitgevallen is als logistiek medewerker vanwege gezondheidsklachten, ontving vanaf 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV had in september 2019 vastgesteld dat eiser 36,30% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de wijziging van zijn uitkering. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen, met name zijn psychische klachten en gebrek aan energie.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig bekeken. Tijdens de zitting op 12 november 2020 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door het UWV op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hadden zowel lichamelijke als psychische onderzoeken uitgevoerd en de beschikbare medische informatie in hun beoordeling betrokken. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 36,30% terecht was en dat het UWV de wijziging van de uitkering op juiste gronden had doorgevoerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door rechter M.Z.B. Sterk en openbaar gemaakt op 17 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5561 WIA

uitspraak van 17 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.M. van Woensel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de wijziging van zijn IVA-uitkering naar een WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 oktober 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 november 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als logistiek medewerker. Voor dat werk is hij op 1 juni 2008 uitgevallen vanwege belemmerende gezondheidsklachten, waaronder pijnklachten en psychische klachten.
Met ingang van 30 mei 2010 heeft eiser een loongerelateerde WGA-uitkering gekregen. De LGU-uitkering werd van rechtswege vanaf 30 mei 2012 omgezet naar een LAU-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 24 september 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 1 oktober 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,30%. De IVA-uitkering is na een herbeoordeling omgezet naar een WGA-uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2019 heeft vastgesteld op 36,30%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur van 22 juli 2019 gezien. De verzekeringsarts heeft een lichamelijk en een psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft medische informatie van de huisarts opgevraagd. De ontvangen informatie van de huisarts van 16 september 2019 en de orthopeed van 19 april 2019 was voor de verzekeringsarts geen reden om de aangenomen mogelijkheden en beperkingen te wijzigen. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser uitviel vanwege het feit dat hij een operatieve ingreep middels een corrigerende osteotomie rechterbeen kreeg. Vanwege het niet goed herstellen heeft er een heringreep plaatsgevonden. Naast de problemen met de knie heeft eiser aanvullende problemen ten aanzien van de linkerschouder. De verzekeringsarts concludeert dat eiser geen depressieve indruk maakt. Er zijn geen aanwijzingen voor angst of paniekaanvallen, maar eiser toont wel de neiging zich meer terug te trekken. Gezien de gegevens kan op medische gronden niet gesteld worden dat eiser conform de richtlijn van het Schattingsbesluit volledig arbeidsgongeschikt beschouwd kan worden.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 6 september 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting van 30 januari 2020 en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser lichamelijk onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie van de huisarts en enkele uitslagen van de orthopeed van 19 april 2019, 15 juni 2017, 19 januari 2015 en 8 april 2010 en van de reumatoloog van 13 april 2015 in zijn onderzoek betrokken.
De verzekeringsarts b&b rapporteert dat er niet meer beperkingen zijn dan de verzekeringsarts heeft aangenomen in de FML van 6 september 2019. Op basis van de beschikbare gegevens en de eigen bevindingen sluit de verzekeringsarts b&b aan bij het medische standpunt van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft vanuit medisch oogpunt toereikend rekening gehouden met de bij eiser aanwezige medische problemen. Hij heeft arbeidsbeperkingen en arbeidsvoorwaarden aangenomen die rechtstreeks passen bij deze geobjectiveerde medische aandoeningen, te weten de gewrichtsproblemen op basis van artrose (schouder, rug, knieën) en als gevolg van een ongeval (knie). Een duidelijk omschreven psychisch of psychiatrisch ziektebeeld werd bij eiser niet geobjectiveerd. Er zijn geen aanwijzingen voor psychopathologie noch voor een persoonlijkheidsstoornis. Toch werd met zijn psychische klachten rekening gehouden door het stellen van arbeidsvoorwaarden bij het persoonlijk functioneren en door werk in een lawaaierige omgeving te beperken. De verzekeringsarts b&b rapporteert, net als de verzekeringsarts, dat er geen grond is om op uitsluitend medische basis en conform het Schattingsbesluit volledige arbeidsongeschikt aan te nemen. De veelheid aan aangenomen beperkingen komen voldoende tegemoet aan de door eiser ervaren vermoeidheidsklachten. De FML van 6 september 2019 is nog steeds van toepassing volgens de verzekeringsarts b&b.
4.2
Beroepsgronden
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij het niet eens is met de mate van arbeidsongeschiktheid. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen. Eiser voert aan dat onterecht volledig aan de psychische problemen en gebrek aan energie voorbij is gegaan. Eisers neerslachtigheid en aanvallen van woede voortkomend uit frustratie over de invulling van zijn leven maken dat hij zich ongeschikt acht om te werken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder ook de psychische klachten en het gebrek aan energie van eiser. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht zoals blijkt uit de rapportages. De verzekeringsartsen hebben eiser gezien en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en ook de verzekeringsarts b&b heeft eiser lichamelijk onderzocht en gekeken of er aanwijzingen zijn voor psychopathologie of een persoonlijkheidsstoornis. Ook heeft de verzekeringsarts b&b eisers vermoeidheidsklachten betrokken in zijn rapportage. Uit de in het dossier beschikbare medische informatie blijkt ook niet van psychische klachten rondom de datum in geding, zodat de rechtbank eisers standpunt dat voorbij is gegaan aan de ernst van zijn psychische klachten niet kan volgen.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b en acht het medische onderzoek zorgvuldig. Eiser heeft in beroep, en ter zitting erkend, geen nieuwe medische informatie overgelegd. Eiser zou deze nog aan het verzamelen zijn nu zijn behandelingen nog in de opstartfase zitten. Het is echter nog maar de vraag of deze informatie iets zal kunnen zeggen over de situatie van eiser rondom de datum in geding, 1 oktober 2019. Dat kan dus geen aanleiding geven om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden
.Niet gebleken is dat in de FML van 6 september 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
De arbeidsdeskundige b&b heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: produktiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), textielproductenmaker (SBC-code 111160) en monteur printplaten (SBC-code 267051).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 24 december 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is om op enigerlei wijze fysieke arbeid te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,30%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2019 heeft vastgesteld op 36,30%
.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Azmi, griffier, op 17 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.