In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 29 oktober 2019, waarin haar Ziektewet-uitkering werd beëindigd per 2 februari 2019. Eiseres, die als inpakker heeft gewerkt, meldde zich ziek op 2 januari 2018 en ontving tot 8 februari 2018 een WW-uitkering. Het UWV kende haar vanaf 9 februari 2018 een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze na een eerstejaarsbeoordeling. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit.
De rechtbank heeft op 2 november 2020 de zaak behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was. Het UWV werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onder de loep genomen, waarbij werd gekeken naar de geschiktheid van eiseres voor de door het UWV aangeduide functies. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de medische situatie van eiseres beoordeeld en kwamen tot de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat er geen recht op een ZW-uitkering bestaat.
De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door eiseres aangevoerde klachten niet voldoende waren om aan te nemen dat zij niet in staat was om de geduide functies uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV terecht was. Eiseres heeft geen nieuwe informatie overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen zou kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de rapportages van de verzekeringsartsen en heeft de beslissing van het UWV bevestigd.