In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 15 februari 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd beëindigd per 18 juni 2018. Eiser, die eerder een WIA-uitkering had ontvangen vanwege arbeidsongeschiktheid door medische klachten, betwistte de beëindiging van zijn uitkering. Tijdens de zitting op 5 november 2020 in Breda, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.A. van der Heijden, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsartsen de klachten van eiser in hun rapportages hebben meegenomen. Eiser stelde dat hij meer beperkingen had dan het UWV had aangenomen, en voerde aan dat zijn medische situatie, waaronder slaapapneu en artrose, een urenbeperking vereiste. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren.
De rechtbank concludeerde dat de functies die aan eiser waren voorgelegd, passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld op 34,78%. Aangezien de WIA-uitkering pas recht geeft bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, werd de beëindiging van de uitkering door het UWV terecht geacht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af, met de mogelijkheid voor eiser om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.