ECLI:NL:RBZWB:2020:6477

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5935
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag en de voorwaarden voor het huishouden van een kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van kinderbijslag voor haar dochter. Eiseres had in maart 2019 kinderbijslag aangevraagd, maar de Svb kende deze slechts toe met ingang van het tweede kwartaal van 2019, wat eiseres niet accepteerde. Ze maakte bezwaar tegen de ingangsdatum en stelde dat haar dochter sinds februari 2018 bij haar woonde. De Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 2 november 2020 werd het standpunt van de Svb besproken, die stelde dat de dochter van eiseres tot het huishouden van haar ex-echtgenoot behoorde en dat er geen recht op kinderbijslag was voor de eerdere kwartalen. Eiseres voerde aan dat de Svb onjuiste informatie had verstrekt en dat zij door ziekte niet tijdig bezwaar had kunnen maken tegen eerdere besluiten. De rechtbank oordeelde dat de Svb ten onrechte de kinderbijslag voor het eerste kwartaal van 2019 had geweigerd, omdat de dochter feitelijk bij eiseres woonde en de inschrijving in de Basisregistratie Personen (Brp) niet bepalend was voor het recht op kinderbijslag.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de toekenning van kinderbijslag voor het eerste kwartaal van 2019. Tevens werd de Svb opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de feitelijke woonsituatie van een kind in overweging te nemen bij de beoordeling van het recht op kinderbijslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5935 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 maart 2019 (primair besluit) heeft de Svb aan eiseres kinderbijslag voor haar dochter [naam dochter eiseres] toegekend met ingang van het tweede kwartaal van 2019. Eiseres heeft op 23 april 2019 tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum van de kinderbijslag.
In het besluit van 8 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 november 2020.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en mr. A. Marijnissen namens de Svb.

Overwegingen

1.
Feiten.
Op 13 april 2018 heeft eiseres bij de Svb een aanvraag ingediend om kinderbijslag voor haar dochter [naam dochter eiseres] , geboren op 30 november 2001. [naam dochter eiseres] is geboren in haar huwelijk met [naam ex-echtgenoot eiseres] . Het huwelijk is in 2008 ontbonden. Eiseres heeft bij haar aanvraag vermeld dat [naam dochter eiseres] sinds 1 februari 2018 bij haar verblijft op het adres [adres eiseres] in [plaatsnaam] .
De Svb heeft onderzocht waar [naam dochter eiseres] feitelijk verblijft en heeft daartoe onder meer [naam ex-echtgenoot eiseres] en Jeugdzorg benaderd. Op 30 mei 2018 heeft [naam ex-echtgenoot eiseres] schriftelijk verklaard dat [naam dochter eiseres] bij hem woont op het adres [adres ex-partner eiseres] in [plaatsnaam] en dat zij in de Basisregistratie personen (Brp) op dit adres staat ingeschreven. Ter onderbouwing hiervan heeft [naam ex-echtgenoot eiseres] een uittreksel uit de Brp meegezonden, waaruit blijkt dat [naam dochter eiseres] op 31 mei 2018 op dit adres staat ingeschreven. Namens Jeugdzorg is meegedeeld dat [naam dochter eiseres] in februari 2018 tijdelijk naar moeder is gegaan en dat vader dat heeft gedoogd. Verder is meegedeeld dat [naam dochter eiseres] waarschijnlijk in juni 2018 naar een plaatsingsgroep zal gaan.
Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de Svb de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt en dit besluit is in rechte vast komen te staan.
Op 25 november 2018 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om kinderbijslag ingediend.
Daarbij heeft zij aangegeven dat [naam dochter eiseres] op 22 januari 2019 bij haar is komen wonen en dat zij alle kosten voor [naam dochter eiseres] betaalt.
De Svb heeft opnieuw onderzocht waar [naam dochter eiseres] feitelijk verblijft. Daarvoor heeft de Svb onder meer [naam ex-echtgenoot eiseres] en eiseres verzocht een aantal vragen te beantwoorden.
Vervolgens heeft de Svb het primaire besluit genomen.
2.
Standpunt van de Svb.
De Svb stelt dat het bezwaar van eiseres, voor zover dat inhoudelijk is gericht tegen het besluit van 28 juni 2018 (over het tweede kwartaal van 2018) niet-ontvankelijk is, omdat het is ingediend buiten de bezwaartermijn van 6 weken. De Svb stelt zich verder op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2019. Over het derde kwartaal van 2018 heeft eiseres geen recht op kinderbijslag, omdat het verblijf van [naam dochter eiseres] bij eiseres van tijdelijke aard was, zodat de woonsituatie niet was gewijzigd. Over het vierde kwartaal van 2018 heeft eiseres geen recht op kinderbijslag, omdat [naam dochter eiseres] niet tot haar huishouden behoorde en eiseres evenmin heeft aangetoond dat zij dat kwartaal ten minste € 422,- heeft bijgedragen aan het onderhoud van [naam dochter eiseres] . Over het eerste kwartaal van 2019 heeft eiseres geen recht op kinderbijslag, omdat [naam dochter eiseres] tot het huishouden van [naam ex-echtgenoot eiseres] behoorde.
3.
Standpunt van eiseres.
Eiseres voert aan dat zij wegens een ziekenhuisopname op 21 juli 2018 niet tijdig bezwaar kon maken tegen het besluit van 28 juni 2018. Verder voert eiseres aan dat de Svb aan haar onjuiste informatie heeft verstrekt, waardoor zij niet de juiste stappen heeft kunnen zetten om aan de voorwaarden voor kinderbijslag te voldoen. Als gevolg daarvan is kinderbijslag verstrekt aan een persoon die daar geen recht op heeft. Pas op 17 januari 2019 hoorde eiseres van een medewerker van het Loket te [plaatsnaam] dat personen vanaf 16 jaar zich tegenwoordig zelf op een adres kunnen inschrijven. Op 22 januari 2019 heeft [naam dochter eiseres] zich in de Brp op het adres van eiseres ingeschreven. Kennelijk was de Svb van deze mogelijkheid niet op de hoogte. Eiseres stelt dat dit onzorgvuldig is.
4.
Wettelijk kader.
In artikel 7, eerste lid, van de AKW is bepaald dat de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de AKW heeft recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is.
Op grond van het tweede lid bestaat recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, en, indien van toepassing, artikel 7a.
In artikel 18, vierde lid, van de AKW is het volgende bepaald.
Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
Het primaire besluit kent aan eiseres kinderbijslag toe met ingang van het tweede kwartaal van 2019. Daarmee heeft de Svb, gelet op de aanvraag van eiseres, impliciet geweigerd kinderbijslag te verlenen over het derde kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2019.
Tweede kwartaal van 2018 (peildatum 1 april 2018)
Het besluit van 28 juni 2018 waarin de Svb de aanvraag van eiseres van 13 april 2018 om kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2018 heeft afgewezen, is in rechte vast komen te staan. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift van 23 april 2019, gericht tegen het primaire besluit, ook gronden opgenomen tegen het besluit van 28 juni 2018. Dit is te laat en de termijnoverschrijding is naar het oordeel van de rechtbank niet verschoonbaar. Het standpunt van eiseres dat zij wegens ziekte niet eerder bezwaar kon maken, is niet onderbouwd met medische gegevens. Niet is gebleken dat eiseres de volledige bezwaarperiode niet in staat was om bewaar te maken. Bovendien woont de gemachtigde van eiseres, haar partner, op het zelfde adres, en had hij haar zaken tijdens ziekte kunnen waarnemen en in elk geval voorlopig bezwaar kunnen maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Svb terecht het bezwaar van eiseres, voorzover gericht tegen het besluit van 28 juni 2018, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Derde kwartaal van 2018 (peildatum 1 juli 2018)
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waaronder de uitspraak van 25 juli 2001 (ECLI:NL:CRVB:2001:AD5001) is met name de feitelijke situatie bepalend voor het antwoord op de vraag tot wiens huishouden een kind behoort. Zoals de Svb in zijn beleidsregels heeft weergegeven, behoort een kind tot het huishouden wanneer het op het adres waar het huishouden wordt gevormd het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt. Dit is anders indien komt vast te staan dat het gaat om een tijdelijke situatie. In zo’n geval kan er, naar ook is neergelegd in de beleidsregels van de Svb, aanleiding bestaan om een uitzondering aan te nemen op de regel dat voor het antwoord op de vraag tot wiens huishouden het kind behoort, de feitelijke situatie bepalend is. Uit het beleid blijkt tevens dat een situatie in beginsel als tijdelijk wordt aangemerkt indien deze korter dan zes maanden voortduurt. Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AL1576).
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [naam dochter eiseres] weliswaar op de peildatum van 1 juli 2018 feitelijk bij eiseres verbleef (met toestemming van [naam ex-echtgenoot eiseres] ), maar dat op dat moment nog niet duidelijk was of het om een tijdelijk, dan wel bestendig verblijf ging. Op 1 juli 2018 kon niet gezegd worden dat [naam dochter eiseres] al tot het huishouden van eiseres behoorde, omdat de bestendigheid van het verblijf op dat moment ontbrak. Dit blijkt ook uit het feit dat het op de peildatum al de bedoeling was dat zij spoedig, zoals gerealiseerd op 9 juli 2018, op de behandelgroep van [naam pleegzorg] zou gaan verblijven.
De Svb heeft dan ook terecht over dit kwartaal geen kinderbijslag aan eiseres toegekend.
Vierde kwartaal van 2018 (peildatum 1 oktober 2018)
De rechtbank stelt vast dat [naam dochter eiseres] in de periode van 9 juli 2018 tot 2 oktober 2018 op de behandelgroep van [naam pleegzorg] verbleef. Dit betekent dat zij op de peildatum van het vierde kwartaal 2018 uitwonend was.
Eiseres kan dan toch kinderbijslag krijgen als zij kan aantonen dat zij dat kwartaal ten minste € 422,- heeft bijgedragen aan het onderhoud van [naam dochter eiseres] . De Svb heeft eiseres met de brief van 20 juni 2019 verzocht om gegevens over de kosten van het onderhoud van [naam dochter eiseres] in het vierde kwartaal van 2018. Eiseres heeft deze brief op 24 juli 2019 beantwoord, maar heeft geen concrete gegevens over het onderhoud ingeleverd.
Bij brieven van 14 augustus en 3 september 2019 heeft de Svb eiseres nogmaals de gelegenheid gegeven om haar stelling dat zij [naam dochter eiseres] heeft onderhouden, te onderbouwen. Bij brief van 31 augustus 2019 heeft eiseres de Svb meegedeeld dat zij de verzoeken van de Svb niet relevant vindt, omdat [naam dochter eiseres] vanaf het tweede kwartaal van 2018 bij haar haar hoofdverblijf heeft. Eiseres stelt dat alle gegevens al in het bezit zijn van de Svb.
De Svb stelt op grond hiervan terecht dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij ten minste
€ 422,- over het vierde kwartaal van 2018 heeft bijgedragen aan het onderhoud van [naam dochter eiseres] . Nu dit niet is aangetoond en omdat [naam dochter eiseres] op 1 oktober 2018 volgens de zich in het dossier bevindende gegevens bij [naam pleegzorg] verbleef, is de rechtbank van oordeel dat de Svb terecht geen kinderbijslag aan eiseres heeft toegekend over het vierde kwartaal van 2018.
Eerste kwartaal van 2019 (peildatum 1 januari 2019)
De Svb heeft de weigering om eiseres kinderbijslag toe te kennen over het eerste kwartaal van 2019 gebaseerd op het feit dat [naam dochter eiseres] sinds 18 mei 2010 haar hoofdverblijf heeft bij [naam ex-echtgenoot eiseres] en dat daarin officieel geen wijziging is gekomen. Verder stelt de Svb dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het hoofdverblijf van [naam dochter eiseres] , in die zin dat eiseres aanvankelijk verklaarde dat [naam dochter eiseres] sinds 1 februari 2018 bij haar woont, maar op 29 januari 2019 verklaarde dat [naam dochter eiseres] sinds 22 januari 2019 bij haar woont.
Vast staat dat [naam dochter eiseres] op 1 januari 2019 in de Brp nog stond ingeschreven op het adres van [naam ex-echtgenoot eiseres] . Op 22 januari 2019 heeft [naam dochter eiseres] zich in laten schrijven op het adres van eiseres.
Echter, zoals eerder overwogen, is niet de inschrijving in de Brp maar het feitelijk verblijf met name doorslaggevend voor het antwoord op de vraag tot wiens huishouden een kind behoort. De rechtbank twijfelt er, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting, niet aan dat [naam dochter eiseres] op 1 januari 2019 feitelijk bij eiseres woonde en tot haar huishouden behoorde. Het verblijf van [naam dochter eiseres] was toen niet langer tijdelijk; het was reeds op de peildatum de bedoeling dat [naam dochter eiseres] bij eiseres zou blijven wonen, hetgeen is bevestigd door de inschrijving van [naam dochter eiseres] op 22 januari 2019 in de Brp op het adres van eiseres.
Het standpunt van de Svb dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat [naam dochter eiseres] sinds 22 januari 2019 bij haar woont, maar bedoelt daar duidelijk mee dat [naam dochter eiseres] sindsdien in de Brp op haar adres staat ingeschreven. Over de feitelijke situatie heeft eiseres consequent aangegeven dat [naam dochter eiseres] vanaf 1 februari 2018 bij haar verblijft.
Aan de enkele, niet onderbouwde, mededeling van [naam ex-echtgenoot eiseres] dat [naam dochter eiseres] het eerste kwartaal van 2019 nog bij hem woonde, hecht de rechtbank in dit kader geen geloof, omdat uit het dossier reeds blijkt dat deze mededeling niet kan kloppen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de Svb ten onrechte aan eiseres geen kinderbijslag voor [naam dochter eiseres] heeft toegekend over het eerste kwartaal van 2019.
6. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij impliciet is geweigerd om eiseres kinderbijslag toe te kennen over het eerste kwartaal van 2019. De rechtbank zal het primaire besluit, ook in zoverre, herroepen om dezelfde reden. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bepalen dat eiseres recht heeft op kinderbijslag voor haar dochter [naam dochter eiseres] over het eerste kwartaal van 2019.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de Svb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8. Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan volgens artikel 1, aanhef en sub a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de gemachtigde van eiseres haar partner is en hij op hetzelfde adres woont, is geen sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij impliciet is geweigerd om eiseres kinderbijslag toe te kennen voor haar dochter [naam dochter eiseres] over het eerste kwartaal van 2019;
  • herroept het primaire besluit eveneens in zoverre;
  • bepaalt dat eiseres recht heeft op kinderbijslag voor [naam dochter eiseres] over het eerste kwartaal van 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 14 december 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.