ECLI:NL:RBZWB:2020:6427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9767 PW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Participatiewet

Op 15 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wonende te [woonplaats], een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Dit besluit, genomen op 8 oktober 2020, betrof de handhaving van een maatregel die was opgelegd in het kader van de Participatiewet. Verzoeker stelde dat hij niet meer in staat was zijn financiële verplichtingen na te komen en vroeg de voorzieningenrechter om een spoedeisende voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om een zitting achterwege te laten. In de overwegingen werd vastgesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker, ten tijde van de indiening van het verzoek op 25 november 2020, niet in een financiële noodsituatie verkeerde. Dit werd onderbouwd door het feit dat zijn uitkering was hersteld en er geen dreigende ontbinding van de huurovereenkomst was aangetoond.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, in aanwezigheid van griffier mr. P. Oudkerk, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9767 PW VV

uitspraak van 15 december 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. W.R. Aerts, advocaat te Vlissingen
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 8 oktober 2020 van Orionis (bestreden besluit) over de handhaving van een maatregel die is opgelegd in het kader van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet.
In een besluit van 20 mei 2020 is een maatregel van 100% gedurende een maand opgelegd, als gevolg waarvan eiser over de maand juli 2020 geen uitkering heeft ontvangen.
In een besluit van 24 juni 2020 (primair besluit) is een maatregel van 100% gedurende drie maanden opgelegd, als gevolg waarvan eiser over de maanden augustus tot en met oktober 2020 geen uitkering heeft ontvangen.
Verzoekers bezwaar tegen het primaire besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Verzoeker heeft, samengevat en voor zover van belang, aangevoerd dat hij het niet eens is met het bestreden besluit. Hij is niet meer in staat zijn vaste financiële verplichtingen na te komen. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter staat ambtshalve stil bij de vraag of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
In een brief van 30 november 2020 heeft de griffier verzoekers gemachtigde gevraagd om het spoedeisend belang toe te lichten en met bewijsstukken te onderbouwen.
In een faxbericht van 7 december 2020 heeft verzoekers gemachtigde kopieën van bankafschriften aan de voorzieningenrechter toegezonden. De bankafschriften zijn deels zo gekopieerd dat de bedragen niet zichtbaar zijn, deels zijn ze zo gekopieerd dat de bedragen niet of slecht leesbaar zijn. In ieder geval blijkt uit de afschriften niet of sprake is van een negatief saldo op de rekening.
In een faxbericht van 8 december 2020 heeft verzoekers gemachtigde aan de voorzieningenrechter bericht dat verzoeker, volgens diens bewindvoerder, medio september zijn laatste salaris heeft ontvangen, en in oktober nog € 292,- aan vakantiegeld. Zijn leefgeld per week is gewijzigd van de € 70,- naar € 50,-. Eind november heeft verzoeker weer een uitkering ontvangen. De maandelijkse huur bedraagt € 553,- en verzoeker krijgt € 216,- huurtoeslag. De huur van de maand november kan niet worden betaald.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op basis van bovenstaande gegevens niet worden vastgesteld dat verzoeker in een financiële noodsituatie verkeert. Daarbij komt met name betekenis toe aan het feit dat de uitkering ten tijde van de indiening van het verzoek (25 november 2020) was hersteld, en dat niet is gebleken van dreigende ontbinding van de huurovereenkomst.
6. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier op 15 december 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* voorzieningenrechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.