ECLI:NL:RBZWB:2020:6425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9800 WIA VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met weigering WIA-uitkering

Op 15 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die woonachtig is in [woonplaats], een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het verzoek volgde op een besluit van het UWV van 24 november 2020, waarin de aanvraag van verzoeker voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was afgewezen. Verzoeker stelde dat hij na twee jaar arbeidsongeschiktheid nog steeds niet hersteld was en niet in staat was om te werken. Hij had recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar stelde dat hij niet in aanmerking kwam voor een andere uitkering en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen ter overbrugging van de periode waarin zijn beroep tegen het bestreden besluit werd behandeld.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om een zitting achterwege te laten. In de overwegingen van de uitspraak werd vastgesteld dat verzoeker geen spaargelden of andere vermogensbestanddelen had en dat zijn maandelijkse lasten hoger waren dan het gezinsinkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening, maar dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Dit was gebaseerd op de inschatting dat de kans van slagen in de beroepzaak gering was, gezien de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bewijs was dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onvolledig of onzorgvuldig was geweest. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Sierkstra, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9800 WIA VV

uitspraak van 15 december 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoeker,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 november 2020 van het UWV (bestreden besluit) over de weigering aan verzoeker een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft bij het UWV een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
Die aanvraag is in een besluit van 27 mei 2020 afgewezen, en verzoekers bezwaar tegen dat besluit is in het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij na twee jaar arbeidsongeschiktheid nog steeds niet hersteld is, en niet in staat is om te werken. Van 1 juni 2020 tot en met 31 december 2020 heeft hij recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
In aansluiting daarop komt verzoeker, naar zijn zeggen, niet in aanmerking voor een andere uitkering. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter overbrugging van de periode waarin zijn beroep tegen het bestreden besluit wordt behandeld.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen wanneer onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepzaak niet.
4. Volgens de door verzoeker overgelegde financiële gegevens beschikt hij niet over spaargelden of andere vermogensbestanddelen, en zijn de maandelijkse vaste lasten vanaf 1 januari 2021 hoger dan het gezinsinkomen, dat dan bestaat uit het inkomen van zijn partner. Omdat de uitspraak op het beroep tegen het bestreden besluit nog enige tijd op zich kan laten wachten heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
5. Zoals onder 3 is overwogen speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een inschatting maakt van de kans van slagen van het beroep. Is die kans gering, dan wordt geen voorlopige voorziening getroffen. Vermeden moet worden dat verzoeker, na een eventuele voor hem teleurstellende uitspraak in de beroepzaak, de in het kader van een voorlopige voorziening ontvangen WIA-uitkering aan het UWV terug moet betalen.
5.1
Over de kans van slagen in de beroepzaak, oordeelt de rechtbank het volgende.
Het bestreden besluit van het UWV berust wat de medische grondslag betreft op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
In een brief van 30 november 2020 heeft de griffier verzoeker gevraagd om (recente) medische rapportages te doen toekomen waaruit blijkt dat verzoeker meer arbeidsongeschikt is dan de verzekeringsartsen van het UWV hebben vastgesteld. Daarop heeft verzoeker een recente doorverwijzing door zijn huisarts naar een psycholoog, een behandelovereenkomst uit 2017, een eigen verklaring, alsmede de in het kader van bezwaar door het UWV opgemaakte rapportages ingezonden.
Uit de overgelegde stukken is de voorzieningenrechter, voorlopig oordelend, niet gebleken dat het door de verzekeringsartsen ingestelde onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Met name ontbreekt een verklaring van een medisch deskundige waaruit de onjuistheid van de medische beoordeling door het UWV kan blijken.
Op basis van de huidige stand van zaken verwacht de voorzieningenrechter dan ook niet dat de beroepzaak een grote kans van slagen heeft.
6. Het bovenstaande brengt met zich mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 15 december 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* voorzieningenrechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.