ECLI:NL:RBZWB:2020:6345

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9624 WMO15 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake zorg en begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die lijdt aan een chronische psychische aandoening en een Wajong-uitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Dit besluit, genomen op 14 september 2020, verlaagde het aantal zorguren dat verzoeker ontving op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verzoeker heeft op 18 november 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de verlaagde zorguren niet voldoende zijn voor zijn psychische stabiliteit en zelfredzaamheid.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van onverwijlde spoed. Hij ontvangt sinds enkele maanden de helft van het aantal uren begeleiding dat hij voorheen kreeg, en zijn situatie verslechtert. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het vaststellen van de zorgbehoefte van verzoeker, en dat het bestreden besluit in bezwaar mogelijk niet in stand zal blijven. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek toe te wijzen en het college te verplichten om aan verzoeker met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2020 een pgb voor 11 uur per week toe te kennen voor het resultaatgebied 'Psychische stabiliteit'. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht van verzoeker.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de zorgbehoefte en de noodzaak voor het college om adequaat te reageren op meldingen van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. De voorlopige voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, en verzoeker is erop gewezen dat hij mogelijk de voorschotten moet terugbetalen als het bestreden besluit in bezwaar standhoudt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9624 WMO15 VV

uitspraak van 11 december 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: [gemachtigde]),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

ProcesverloopIn een besluit van 14 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college verzoeker een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend.

Verzoeker heeft op 15 september 2020 tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft op 18 november 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoeker, geboren in 1982, is bekend met een psychische aandoening en ontvangt een Wajong-uitkering.
Hij ontvangt sinds 1 januari 2015, in aansluiting op een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten, een pgb voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Vanaf 1 juli 2016 betrof het een pgb voor 11 uur per week voor individuele begeleiding in verband met een psychische stoornis. De laatste maatwerkvoorziening eindigde op 1 juli 2020. Een informele zorgverlener levert de begeleiding.
Verzoeker heeft zich op 14 mei 2020 bij het college gemeld om de maatwerkvoorziening te verlengen. Op 3 augustus 2020 heeft een keukentafelgesprek plaats gevonden. Vervolgens is een plan van aanpak opgesteld. Verzoeker heeft een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.
Het college heeft in het bestreden besluit, overeenkomstig het plan van aanpak, beslist dat verzoeker gedurende de periode van 2 juli 2020 tot en met 31 augustus 2021 in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening begeleiding voor het resultaatgebied 3B ‘Iemand is in staat activiteiten in het dagelijks leven uit te voeren’ gedurende 4 uur per week, met een uurtarief van € 30,52 voor een informele zorgverlener. Verzoeker komt gedurende dezelfde periode ook in aanmerking voor de maatwerkvoorziening begeleiding op het resultaatgebied E3 ‘persoonlijke verzorging’, gedurende 1,5 uur per week, met een uurtarief van € 21,60 voor een informele zorgverlener.
2. Verzoeker voert tegen het bestreden besluit aan dat hij een chronische psychische stoornis (schizofrenie) heeft. Hij is zeer beperkt zelfredzaam. De zorguren zijn zonder deugdelijk onderzoek en deugdelijke motivering verlaagd. Daardoor is er een verhoogde kans dat hij in een psychose geraakt, zichzelf verwaarloost en schade toebrengt aan zichzelf, anderen of de materiële omgeving. Het gaat nu slechter met verzoeker. Een besluit op bezwaar zal nog enige tijd op zich laten wachten omdat het college een onderzoek laat instellen door een deskundige. Verzoeker is het ook niet eens met de indicatie voor het resultaatgebied 3B. Volgens hem zou dat moeten worden “Regie op eigen leven, psychische stabiliteit”. Ook 11 uur per week is niet toereikend.
Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om het college te verplichten om op zijn minst 11 uur per week aan zorguren met terugwerkende kracht tot 1 juli 2020 toe te kennen in afwachting van het resultaat van het advies van de deskundige.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij die belangenafweging speelt ook een rol de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand kan blijven.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van onverwijlde spoed. Hij krijgt sinds enkele maanden de helft van het aantal uren begeleiding dat hij voorheen kreeg. Het college heeft op 5 november 2020 aan Oreon gevraagd om een onderzoek in te stellen naar, samengevat, verzoekers zorgbehoefte. Uit de stukken blijkt dat zo’n advies gemiddeld twee tot drie maanden op zich laat wachten. Vervolgens moet het college nog beslissen op verzoekers bezwaren. Dit betekent dat verzoeker het als psychisch kwetsbare persoon nog een behoorlijke tijd zal moeten doen met veel minder begeleiding op grond van de Wmo 2015 dan voorheen, terwijl verzoeker ook stelt dat zijn situatie verslechtert. Gelet op het voorgaande is er voldoende spoedeisend belang om het verzoek in behandeling te nemen.
5.1
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) moet het college wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning allereerst vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Pas wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
5.2
De voorzieningenrechter kan uit het Plan van aanpak niet afleiden dat het college naar aanleiding van de melding/aanvraag het hiervoor weergegeven stappenplan van de CRvB heeft gevolgd. Verzoeker heeft in het plan van aanpak een aantal zaken benoemd waar hij tegenaan loopt en zaken die hij wil bereiken. De toegangsprofessional heeft daar haar visie op gegeven. In bezwaar heeft de toegangsprofessional op 29 september 2020 naar aanleiding van vragen van de medewerkster bezwaar en beroep een toelichting gegeven.
Desondanks is het de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom het totaal aantal uren begeleiding is gehalveerd, terwijl de toegangsprofessional zelf op 29 september 2020 schrijft: “Er wordt al jaren 11 uur per week PGB toegekend en er wordt niet echt verbetering gezien”. Het is de voorzieningenrechter uit de stukken evenmin duidelijk geworden waarom verzoeker per 1 juli 2020 in aanmerking komt voor een pgb voor de resultaatgebieden Iemand is in staat activiteiten in het dagelijks leven uit te voeren en Persoonlijke verzorging, terwijl het leefdomein Regie op eigen leven ook het resultaatgebied Psychische stabiliteit kent, en verzoeker op grond van de indicatie zoals die tot 1 juli 2020 gold was geïndiceerd voor een pgb voor individuele begeleiding in verband met een Psychische stoornis. Daarbij komt dat het college op 27 oktober 2020 aan de oom van verzoeker over de te nemen beslissing op bezwaar heeft geschreven “Zonder medisch advies zal dit lastig worden, omdat de zorgbehoefte van [verzoeker] dan niet goed in kaart gebracht kan worden.” Bovendien heeft het college op 5 november 2020 in haar aanvraag van een medisch advies aan Oreon aangegeven dat het onderzoek dat bestaat uit het Plan van aanpak niet voldoet aan het stappenplan, en aan Oreon gevraagd om een indicatie te stellen volgens de richtlijnen van de CRvB.
De voorzieningenrechter concludeert dat het onderzoek dat het college voorafgaand aan het bestreden besluit heeft verricht niet zorgvuldig is geweest. Dat kan in bezwaar worden hersteld met het onderzoek door Oreon. Het komt de voorzieningenrechter voor dat Oreon daarbij in ieder geval ook de informatie betrekt die verzoeker in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en dat Oreon zo nodig ook contact opneemt met verzoekers behandelaar(s) bij de GGZ.
5.3
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter allerminst zeker dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Daarom is de voorzieningenrechter, mede gelet op de situatie van verzoeker en diens belang bij het toekennen van een voorlopige voorziening, van oordeel dat verzoekers belang zwaarder weegt dan de belangen van het college bij het niet toekennen daarvan.
5.4
De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom toewijzen en de volgende voorlopige voorziening treffen. Het college dient aan verzoeker met ingang van
18 november 2020 (de datum van het indienen van het verzoekschrift), in aanvulling op het aan verzoeker bij het bestreden besluit al toegekende pgb, voorschotten op een pgb verstrekken alsof hem per 1 juli 2020 een pgb voor 11 uur voor het resultaatgebied Psychische stabiliteit is toegekend, met het uurtarief voor een pgb voor een informele zorgverlener dat daarbij hoort. Wanneer het uurtarief daarna wijzigt, moet het gewijzigde tarief eveneens bij wijze van voorschot worden toegekend.
De voorzieningenrechter wijst verzoeker er op dat hij er rekening mee moet houden dat wanneer het bestreden besluit in bezwaar tóch stand zou houden, hij de voorschotten misschien moet terugbetalen. De voorlopige voorziening vervalt zes weken na de dag van bekendmaking van het besluit op bezwaar.
De voorzieningenrechter ziet in het kader van het toewijzen van een voorlopige voorziening geen aanleiding om een pgb voor meer dan 11 uur per week toe te kennen.
De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening met terugwerkende kracht tot 2 juli 2020 toe te wijzen. Een voorlopige voorziening kan slechts met ingang van de datum van het verzoek worden getroffen.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het college aan verzoeker met ingang van 18 november 2020, in aanvulling op het aan verzoeker bij het bestreden besluit al toegekende pgb, voorschotten op een pgb dient te verstrekken alsof hem per 1 juli 2020 een pgb voor 11 uur voor het resultaatgebied Psychische stabiliteit is toegekend, met het uurtarief voor een pgb voor een informele zorgverlener dat daarbij hoort. Wanneer het uurtarief daarna wijzigt, moet het gewijzigde tarief eveneens bij wijze van voorschot worden toegekend.
- deze voorlopige voorziening vervalt zes weken na de dag van bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 11 december 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier*
voorzieningenrechter
* De griffier is verhinderd om deze uitspraak mee te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraakTegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.