ECLI:NL:RBZWB:2020:6319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19_1679
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Wob-verzoek en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, dat op 26 maart 2019 is genomen, waarin een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is afgewezen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.R. Aerts, heeft op 30 oktober 2020 zijn zaak voorgelegd aan de rechtbank in Middelburg. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van eiser beoordeeld, aangezien het verzoek was ingediend door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belanghebbende is bij de afwijzing van het Wob-verzoek, omdat het verzoek op persoonlijke titel door mr. Aerts is ingediend en niet namens eiser. Dit betekent dat de rechtbank het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1050,-. De rechtbank merkt op dat eiser altijd de mogelijkheid heeft om een nieuw Wob-verzoek in te dienen, waarin duidelijker wordt gespecificeerd welke informatie hij wenst te ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1679 WOB
uitspraak van 11 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser,
gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en
het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren,verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 maart 2019 (bestreden besluit) van verweerder over een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het beroep is behandeld op zitting in Middelburg op 30 oktober 2020. Namens eiser was zijn gemachtigde aanwezig. Namens verweerder was aanwezig mr. N. Feijtel.
Overwegingen

1. Feiten

Bij brief van 7 januari 2019 heeft mr. Aerts verweerder op grond van de Wob verzocht om te verstrekken (vanaf januari 2017):
  • alle beslissingen van verweerder aan individuele cliënten inzake het opleggen van een maatregel op grond van artikel 18, vierde lid, sub a, f en h, van de Participatiewet (PW);
  • alle bezwaren die door of namens individuele cliënten bij verweerder zijn ingediend met betrekking tot artikel 18, vierde lid, sub a, f en h, van de PW;
  • alle adviezen van de bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren met betrekking tot de bezwaarschriften die door individuele cliënten zijn ingediend met betrekking tot artikel 18, vierde lid, sub a, f en h, van de PW;
  • alle beslissingen op bezwaar die door verweerder zijn afgegeven aan individuele cliënten met betrekking tot artikel 18, vierde lid, sub a, f en h, van de PW.
Bij besluit (primair besluit) van 1 februari 2019 heeft verweerder dat verzoek op grond van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob afgewezen.
Eiser heeft daar op 26 februari 2019 bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daar op 5 april 2019 beroep tegen ingesteld.

2. Gronden

Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn Wob-verzoek niet mocht weigeren op grond van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob. Eiser heeft niet verzocht om persoonsgegevens als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming. Dergelijke persoonsgegevens kunnen geanonimiseerd worden. Daarnaast is de motivering van het besluit te algemeen geformuleerd. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [1] bepaalt dat verweerder voldoende inzichtelijk dient te maken welke gronden en welke belangenafweging ten grondslag liggen aan de weigering tot openbaarmaking. Daarom moet per document of onderdeel daarvan worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking achterwege wordt gelaten. Daar heeft eiser aan toegevoegd dat verweerder ook geen juiste samenvatting heeft gegeven.
3. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Ontvankelijkheid bezwaarschrift
4.1 De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaarschrift terecht ontvankelijk heeft verklaard, nu het verzoek is ingediend door mr. Aerts en bezwaar is gemaakt door eiser. De toetsing of het bestuursorgaan in de bestuurlijke fase de regels over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift correct heeft toegepast is een ambtshalve door de rechtbank te beoordelen aspect. [2]
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ten onrechte ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belanghebbende is bij de afwijzing van het Wob-verzoek. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [3] kan alleen een belanghebbende bezwaar instellen tegen een besluit. Onder belanghebbende wordt in de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [4] Uit jurisprudentie van de AbRS blijkt dat cliënten van een advocaat geen rechtstreeks belang hebben bij een besluit op een Wob-verzoek dat op persoonlijke titel is ingediend door de advocaat. [5] De rechtbank is van oordeel dat uit het Wob-verzoek blijkt dat het verzoek op persoonlijke titel is ingediend door mr. Aerts. De brief is door mr. Aerts ondertekend en hij schrijft in de brief dat hij verweerder verzoekt om aan hemzelf informatie dan wel een samenvatting te verstrekken. Uit de brief blijkt op geen enkele wijze dat mr. Aerts het Wob-verzoek namens eiser heeft gedaan. Het besluit op het Wob-verzoek is ook aan mr. Aerts gericht en daarin wordt eiser ook niet genoemd. Dat in het verzoek onder ‘Betreft’ de achternaam van eiser staat genoemd (“ [naam eiser] /OW 180145”), is onvoldoende om daaruit af te kunnen leiden dat het verzoek is ingediend namens eiser.
Dit gebrek aan het Wob-verzoek kan volgens de rechtbank ook niet achteraf (namelijk pas in beroep) hersteld worden door de brief van eiser van 27 oktober 2020 waarin hij heeft verklaard dat het verzoek namens hem is ingediend. Gelet daarop heeft eiser geen rechtstreeks belang bij het primaire besluit en had verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk moeten verklaren.

5. Conclusie

5.1 Verweerder heeft het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet in de hierboven genoemde omstandigheden aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk verklaren. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ter zitting onduidelijkheid is ontstaan over de omvang van het Wob-verzoek. Het staat eiser altijd vrij om een nieuw wob-verzoek in te dienen bij verweerder, waarin duidelijk(er) wordt gespecificeerd welke informatie, neergelegd in welke documenten, eiser precies verzoekt te ontvangen.
5.2 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
5.3 De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 1 februari 2019 niet-ontvankelijk is;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 11 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wettelijk kader

1.Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 1:2, eerste lid, van de AwbOnder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 7:1, eerste lid, van de AwbDegene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Artikel 8:1, eerste lid, van de AwbEen belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

2.Wet openbaarheid van bestuur (Wob)

Artikel 3 van de Wob
Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 10, eerste lid, onder d, van de WobHet verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.

3.Participatiewet (PW)

Artikel 18, vierde lid, van de PWHet college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;
het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;
bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en een netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan;
het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;
et gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Voetnoten

1.AbRS 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3680.
2.AbRS 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1189, r.o. 2.1.1.
3.Artikel 8:1 jo. 7:1 eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.AbRS 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1189, r.o. 2.1.1.