Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.W. van de Wege, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 februari 2020, waarin het UWV weigerde haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 26 november 2020 gehouden, waarbij eiseres aanwezig was, maar het UWV niet. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld, waaronder de medische situatie van eiseres, die sinds 11 juli 2017 uitgevallen is als verzorgende vanwege psychische klachten. Het UWV had eerder, op 14 juni 2019, de WIA-aanvraag van eiseres afgewezen, en dit besluit werd in het bestreden besluit gehandhaafd.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig beoordeeld. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) hebben eiseres onderzocht en de relevante medische informatie in hun beoordeling betrokken. De rechtbank concludeert dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 24 december 2019 voldoende rekening houdt met de klachten van eiseres. Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de bevindingen van het UWV kan ondermijnen. De rechtbank oordeelt dat de geselecteerde functies voor eiseres medisch passend zijn en dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aangezien er pas recht op een WIA-uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.