In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2020, stond de verdachte terecht voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit ten behoeve van de hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank beoordeelde de bewijsmiddelen en concludeerde dat de verdachte opzettelijk 294 hennepplanten had geteeld in de periode van 18 september 2016 tot en met 18 oktober 2016. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal van elektriciteit vanaf 1 april 2010. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij dit samen met anderen had gedaan.
De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van één jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder de gezondheidsrisico's van hennepteelt en de veiligheidsrisico's van illegale elektriciteitsafname. De beslissing berustte op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.