ECLI:NL:RBZWB:2020:6269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
02-186029-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal van elektriciteit met overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2020, stond de verdachte terecht voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit ten behoeve van de hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank beoordeelde de bewijsmiddelen en concludeerde dat de verdachte opzettelijk 294 hennepplanten had geteeld in de periode van 18 september 2016 tot en met 18 oktober 2016. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal van elektriciteit vanaf 1 april 2010. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij dit samen met anderen had gedaan.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van één jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder de gezondheidsrisico's van hennepteelt en de veiligheidsrisico's van illegale elektriciteitsafname. De beslissing berustte op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/186029-17
vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1953 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres verdachte]
raadsvrouw mr. Ü.D. Çolak , advocaat te Bergen op Zoom.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met één of meer anderen, althans alleen heeft schuldig gemaakt aan het telen van hennep en aan diefstal van stroom ten behoeve van de hennepteelt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de tenlastegelegde feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ook de tenlastegelegde periode waarin de diefstal van elektriciteit heeft plaatsgevonden, kan worden bewezen. De officier van justitie verzoekt verdachte ten aanzien van beide feiten vrij te spreken van het medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is op 18 oktober 2016 in de kelder van een loods gelegen aan [Adres verdachte] een in werking zijnde hennepplantage met 294 hennepplanten aangetroffen. [Naam] heeft onderzoek gedaan in het pand en heeft naar aanleiding daarvan aangifte gedaan van de diefstal van elektriciteit.
Verdachte heeft de hennepteelt in de periode van 18 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 bekend. Ook heeft verdachte de diefstal van elektriciteit bekend. Verdachte stelt echter dat hij de illegale aansluiting pas in 2014/2015 heeft aangelegd.
Periode diefstal elektriciteit
Uit het rapport van [Naam] volgt dat het pand aan [Adres verdachte] elektriciteit krijgt via het transformatorstation [Straatnaam 1]
Dit station voedt tevens de adressen [Straatnaam 2] , [Straatnaam 3] en [Straatnaam 4] . Na onderzoek van [Naam] blijkt in de periode van 1 april 2010 tot en met 18 oktober 2016 sprake te zijn van een discrepantie tussen het gemeten verbruik van elektriciteit en het geregistreerde verbruik van elektriciteit van de vier adressen tezamen.
Op 18 oktober 2016 is op het adres [Adres verdachte] een illegale elektriciteitsaansluiting aangetroffen. Naar aanleiding hiervan zijn de adressen [Straatnaam 2] , [Straatnaam 3] en [Straatnaam 4] bezocht. Tijdens dit bezoek is gekeken of mogelijk – net als bij het adres [Adres verdachte] – sprake was van een onregelmatigheid in de aansluiting, maar dit bleek bij deze adressen niet het geval. Dit betekent dat het hiervoor genoemde verschil tussen het gemeten verbruik en het geregistreerde verbruik geheel aan het adres [Adres verdachte] moet worden toegerekend. Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte zich ook voor 2014 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit, namelijk vanaf 1 april 2010.
Deze diefstal was mogelijk doordat er een illegale aansluiting vóór de elektriciteitsmeter rechtstreeks op de aansluitkabel van [Naam] is gemaakt. Het kan dan ook niet anders dan dat sprake is van verbreking om die diefstal mogelijk te maken en de elektra onder het bereik van verdachte te brengen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten in vereniging met iemand anders heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1op tijdstippen in de periode van 18 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 te Poortvliet, gemeente Tholen opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 294 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2op tijdstippen in de periode van 1 april 2010 tot en met 18 oktober 2016 te Poortvliet, gemeente Tholen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een elektriciteitswerk, in een pand gelegen aan [Adres verdachte] , heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan [Naam] waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie heeft in zijn strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging conformeert zich aan de strafeis van de officier van justitie en verzoekt om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Zij verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte geen documentatie heeft met betrekking tot soortgelijke feiten. Verder verzoekt zij rekening te houden met de leeftijd van verdachte, zijn lichamelijke beperkingen en zijn zeer slechte financiële situatie. Ook is sprake van schending van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van 294 hennepplanten. Volgens zijn eigen verklaring zag verdachte in de exploitatie van een hennepkwekerij de oplossing voor zijn financiële zorgen. Door er bewust voor te kiezen om deel uit te maken van het drugsmilieu waarin relatief makkelijk snel veel geld verdiend kan worden, is verdachte voorbijgegaan aan alle risico’s die verbonden zijn aan de hennepteelt. De rechtbank doelt dan op de gezondheidsrisico’s voor de individuele gebruikers, maar ook is algemeen bekend dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit. Daarnaast werd ten behoeve van de hennepplantage elektriciteit via een illegale aansluiting afgetapt. Naast het benadelen van de energieleverancier levert dit ook grote veiligheidsrisico’s op. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij het bepalen van de strafmaat. Hiervoor is het aantal hennepplanten bepalend. In het LOVS is voor de bestraffing van hennepteelt met betrekking tot een hennepkwekerij bestaande uit 100 tot 500 hennepplanten als uitgangspunt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand in combinatie met een taakstraf van 120 uren vastgesteld. Wel dient de diefstal van elektriciteit nog in de strafmaat verdisconteerd te worden.
Daarbij dient de rechtbank mee te wegen dat de zaak van verdachte niet wordt afgedaan binnen de redelijke termijn van twee jaar. De plantage is bij verdachte ontdekt op 18 oktober 2016. Op die dag is verdachte ook als verdachte gehoord door de politie en de rechtbank doet pas 4 jaar later uitspraak. Dit betekent dat de redelijke termijn met twee jaar is overschreden.
Alles afwegende acht de rechtbank het niet passend of noodzakelijk om aan verdachte nog een taakstraf op te leggen naast een voorwaardelijke gevangenisstaf. De rechtbank zal daarom - conform de eis van de officier van justitie - aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van één maand opleggen met een proeftijd van één jaar. Zij beoogt daarmee te voorkomen dat verdachte zich nogmaals aan dergelijke feiten schuldig zal maken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. de Koster, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 november 2020.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
Feit 1hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 te Poortvliet, gemeente Tholen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van ongeveer 294 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 18 oktober 2016 te Poortvliet, gemeente Tholen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een elektriciteitswerk (meterkast), in een pand gelegen aan het [Adres verdachte] ) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2016263795 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 152.
Het ambtsedig proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, opgenomen op pagina’s 5 tot en met 10 van voornoemd eindproces-verbaal.
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [Naam] d.d. 14 november 2016, opgenomen op pagina’s 63 tot en met 73 van voornoemd eindproces-verbaal met de bijgevoegde notitie d.d. 24 oktober 2016 op pagina’s 74 tot en met 79.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2020.