ECLI:NL:RBZWB:2020:6263

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
C/02/379218 / HA RK 20-242
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met verzoekster in Justitieel Centrum voor Somatische Zorg

In deze beschikking van de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 9 december 2020, wordt het verzoek tot wraking van de rechters in de strafzaak van de verzoekster afgewezen. De verzoekster, verblijvende in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg, had een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. G.H. Nomes, mr. H.E. Goedegebuur en mr. W. Anker, omdat zij meende dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelt dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees voor vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank had eerder besloten dat de verzoekster medebrengt moest worden voor de zitting, ondanks haar gezondheidsproblemen, en dit werd door de verdediging als onterecht ervaren. De wrakingskamer stelt vast dat de rechters geen vooringenomenheid koesterden en dat de afwijzing van de onderzoekswensen van de verdediging een procesbeslissing is die niet op vooringenomenheid kan worden gebaseerd. De beslissing van de rechtbank om het bevel medebrenging te handhaven wordt eveneens als niet onbegrijpelijk beoordeeld. De wrakingskamer concludeert dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd is en wijst het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/379218 / HA RK 20-242
Beslissing van 9 december 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoekster],
verblijvende in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg in Den Haag,
verzoekster,
advocaat mr. S. Koster te Amsterdam,

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het bij e-mailbericht van 17 november 2020 om 16:47 uur, behandeld ter terechtzitting van
woensdag 18 november 2020, gedane wrakingsverzoek van verzoekster gericht tegen
mr. G.H. Nomes (hierna: mr. Nomes), mr. H.E. Goedegebuur (hierna: mr. Goedegebuur)
en mr. W. Anker (hierna: mr. Anker) in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter
en leden van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank belast met de behandeling van
de zaak met parketnummer 02/820550-19,
  • het proces-verbaal van de zitting van 18 november 2020,
  • het e-mailbericht van maandag 23 november 2020 om 11:43 uur van mr. S. Koster
(hierna: mr. Koster) aan de wrakingskamer,
- het e-mailbericht van woensdag 23 november 2020 om 13:11 uur van de griffier van de
wrakingskamer aan mr. Koster,
- het e-mailbericht van mr. Nomes aan de wrakingskamer van maandag 23 november
2020 om 11:16 uur,
- het e-mailbericht van de griffier van de wrakingskamer aan mr. Koster en
mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk – verder de officier van justitie –,
- het e-mailbericht van mr. Koster aan de wrakingskamer van maandag 30 november
2020 om 2:34 uur,
- het e-mailbericht van mr. Nomes aan de wrakingskamer van maandag 30 november
2020 om 8:48 uur,
- het e-mailbericht van mr. Koster aan mr. Nomes, de officier van justitie en de griffier van
de wrakingskamer met als bijlage de schriftelijke toelichting van mr. Koster van 30
november 2020 om 9:46 uur,
- de afstandsverklaring van [verzoekster] (hierna: [verzoekster]),
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 30
november 2020, waarbij zijn verschenen de officier van justitie die zijn standpunt
heeft toegelicht aan de hand van een schriftelijke toelichting, alsmede mr. Nomes,
mr. Goedegebuur en mr. Anker.

2. De feiten

2.1.
Op vrijdag 13 november 2020 heeft het (vervolg) onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak van [verzoekster] plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt, voor zover van belang, het navolgende.
[verzoekster] heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij zich niet lekker voelde. [verzoekster] is door de parketpolitie naar beneden (het cellenblok) begeleid. De zitting is, nadat de griffier van de parketpolitie informatie heeft verkregen over de gezondheidstoestand van [verzoekster], voor een kort moment onderbroken. Na hervatting van het onderzoek is [verzoekster] niet meer ter zitting verschenen.
Mr. Koster heeft een uiteenzetting omtrent de gezondheidstoestand van [verzoekster] en omtrent hetgeen zich in het cellencomplex heeft afgespeeld gegeven. Zij is van opvatting dat [verzoekster] niet meer op de zittingen moet verschijnen en stelt voor om een beeldverbinding bij de moeder van [verzoekster] te realiseren.
Mr. Nomes heeft meegedeeld dat de rechtbank bekend is met de zorgen van mr. Koster. De afgelopen week is nogmaals kenbaar gemaakt dat er anders naar de verschijningsplicht van verdachte gekeken zou worden als er een medische verklaring zou komen inhoudende dat het verschijnen van verdachte ter zitting niet verantwoord was. In dat geval zou de rechtbank zich opnieuw beraden, maar een dergelijke verklaring heeft de rechtbank niet ontvangen.
De officier van justitie heeft, samengevat, gemeld dat hij zich tegen aanhouding verzet maar wil proberen om van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (hierna: JCvSZ) informatie te verkrijgen, indien mr. Koster daarmee instemt, omtrent de vraag of het medisch gezien verantwoord is dat [verzoekster] de zitting bijwoont.
De rechtbank heeft besloten dat, nu onduidelijkheid bestaat over de aard en ernst van de klachten die zich bij verdachte ter zitting hebben geopenbaard, zij medische informatie wil hebben over de gezondheidstoestand van [verzoekster]. De rechtbank heeft de officier van justitie opdracht gegeven om uiterlijk maandagmorgen (16 november 2020, toevoeging wrakingskamer) haar een medische verklaring te verstrekken over de toestand van [verzoekster] met beantwoording van de vraag of zij op korte termijn weer aanwezig zou kunnen zijn bij de voortzetting van de behandeling van haar zaak. De rechtbank heeft de zitting geschorst en bepaald dat deze op 18 november 2020 om 10.00 uur wordt voortgezet.
2.2.
Bij e-mailbericht van 13 november 2020 om 15:11 uur heeft de officier van justitie bij het JCvSZ mevrouw [A], hoofd verpleging van het JCvSZ (hierna: mevrouw [A]), en de GGD Zeeland, dr. [B], informatie gevraagd met betrekking tot de vraag of [verzoekster] medisch in staat is om voor de zitting van 18 november om 10.00 uur weer naar Middelburg te worden vervoerd en de zitting in persoon bij te wonen.
2.3.
Bij e-mailbericht van vrijdag 13 november om 15:26 uur heeft mevrouw [A] meegedeeld dat de eerste huisarts is ingeschakeld en de behandelend artsen geen somatische reden zien waarom [verzoekster] de zitting niet fysiek zou kunnen bijwonen en zij dus de aankomende woensdag (18 november 2020, toevoeging wrakingskamer) aanwezig kan zijn.
2.4.
Bij e-mailbericht van maandag 16 november om 08:13 uur aan mr. Nomes, in afschrift aan de griffier mr. J.E. Willeboordse en de officier van justitie, heeft mr. Koster te kennen gegeven dat bij de verdediging een vijftal onderzoekswensen zijn ontstaan. Zij heeft meegedeeld dat zij de vijf vragen beantwoord wenst te zien voorafgaand aan aanstaande woensdag (18 november 2020, toevoeging wrakingskamer) en indien dit niet mogelijk is zij zich zal beperken tot het herhalen van een schorsingsverzoek.
2.5.
Bij e-mailbericht van maandag 16 november 2020 om 8:57 uur heeft de officier van justitie de e-mailcorrespondentie met het JCvSZ van vrijdag 13 november 2020 aan de rechtbank gestuurd en meegedeeld dat er na rappel die ochtend geen nadere informatie is gekomen en ervan uit te gaan dat er geen medische belemmeringen bestaan om aan het bevel medebrenging uitvoering te geven.
2.6.
Bij e-mailbericht van 16 november 2020 om 09:36 uur heeft mevrouw [A] aan de officier van justitie meegedeeld dat [verzoekster] besproken is. Zij is bij terugkomst (na de zitting van 13 november 2020 - toevoeging wrakingskamer) gezien en zij vertoonde geen ander gedrag dan voor de zitting. Er zijn somatisch geen wijzigingen. De officier van justitie heeft dit bericht op 16 november om 09:40 uur aan de rechtbank doorgestuurd.
2.7.
Bij e-mailbericht van maandag 16 november om 12:33 uur heeft mr. Nomes het
e-mailbericht van mr. Koster van die dag om 8:13 uur doorgestuurd naar de officier van justitie.
2.8.
Bij e-mail van 16 november om 12:49 uur aan de rechtbank, in afschrift naar mr. Willeboordse en mr. Koster, heeft de officier van justitie de rechtbank, gemotiveerd, meegedeeld dat naar zijn mening de onderzoekswensen voor afwijzing gereed liggen en de rechtbank verzocht dat ook te doen.
2.9.
Bij e-mailbericht van maandag 16 november om 16:07 uur heeft mr. Nomes aan mr. Koster en de officier van justitie meegedeeld dat de beslissing op de onderzoekswensen aanstaande woensdag (18 november 2020 - toevoeging wrakingskamer) door de rechtbank zou worden genomen maar dat hij, in verband met de planning en de organisatie van de zitting, mr. Koster en de officier van justitie informeert over die te nemen beslissing, luidende als volgt:

De rechtbank stelt vast dat een aantal verzoeken door de rechtbank ter zitting van 18 augustus 2020 al is beoordeeld en toen door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank verwijst in dit verband naar het proces-verbaal van die zitting. De rechtbank blijft bij die beslissingen. De overige verzoeken toetst de rechtbank aan het noodzakelijkheidscriterium. Gelet op de inhoud van de verzoeken en de daar aan ten grondslag gelegde motivering is de rechtbank niet gebleken dat het gevraagde onderzoek noodzakelijk is met het oog op de volledigheid van het onderzoek. De verzoeken van de verdediging zullen bij aanvang van de zitting door de rechtbank dan ook worden afgewezen.”
De rechtbank heeft verder, voor zover van belang, meegedeeld dat de informatie die de rechtbank van de officier van justitie over de gezondheidstoestand van [verzoekster] ontving, onder meer inhoudend dat de behandelend artsen geen somatische reden zien waarom [verzoekster] de zitting van 18 november 2020 niet fysiek zou kunnen bijwonen, het bevel medebrenging ook woensdag van kracht is.
2.10.
Bij e-mailbericht van mr. Koster van dinsdag 17 november 2020 om 16:47 uur aan
de officier van justitie en mr. Nomes, in afschrift aan mr. Willeboordse, heeft
mr. Koster meegedeeld dat de verdediging de Voorzitter/de overige leden van de rechtbank wraakt. Zij deelt mee dat zij en [verzoekster] op 18 november 2020 niet zullen verschijnen.
2.11.
Op 18 november 2020 is de behandeling van de strafzaak van [verzoekster] voortgezet. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt, voor zover van belang, het navolgende. Mr. Koster en [verzoekster] zijn niet verschenen. Mr. Nomes licht toe waarom zij niet zijn verschenen. Mr. Nomes deelt mee dat, gelet op de inhoud van het e-mailbericht van
mr. Koster van 17 november 2020, de rechtbank is gewraakt en dat de rechtbank het verzoek opvat als gericht tegen de drie rechters van de zittingscombinatie omdat het e-mailbericht van mr. Nomes maandag aan de officier van justitie en mr. Koster namens alle drie de rechters is verzonden. Mr. Nomes deelt mee dat de zaak niet inhoudelijk kan worden behandeld en de rechtbank geen beslissing kan nemen op de door mr. Koster ingediende onderzoekswensen. De beslissing daarop wordt aangehouden. Het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Nomes, mr. Goedegebuur en mr. Anker, belast met de behandeling van de strafzaak met als verdachte [verzoekster], parketnummer 02/820550-19. [verzoekster] is van mening dat bij de leden van de meervoudige kamer sprake is van vooringenomenheid. Zij stelt daartoe het navolgende.
Mr. Koster heeft bij e-mailbericht van 17 november 2020 aan mr. Nomes, in afschrift verzonden aan mr. Willeboordse en de officier van justitie, een vijftal onderzoeksvragen geformuleerd. [verzoekster] acht het onbegrijpelijk dat de rechtbank daaraan voorbijgaat en de door mr. Koster geformuleerde onderzoekswensen op voorhand afwijst op grond van de onderliggende, niet kloppende, motivering. De rechtbank heeft een medische verklaring geëist over de vraag of [verzoekster] in staat moet worden geacht in persoon dan wel audiovisueel deel te nemen aan de volgende zitting (de zitting van 18 november 2020, toevoeging wrakingskamer) en volstaat vervolgens met de verklaring van een verpleegkundige, aan wier betrouwbaarheid [verzoekster] twijfelt. Ondanks dat de rechtbank daarom heeft verzocht, is geen enkel medisch stuk overgelegd. Desalniettemin heeft de rechtbank het bevel medebrenging gehandhaafd. De door de verdediging gestelde onderzoeksvragen zijn, in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie stelt, wel van belang voor de te beantwoorden vragen ex de artikelen 348 Sv en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
3.2.
De officier van justitie verzoekt, gemotiveerd, het verzoek tot wraking ongegrond te verklaren.
3.3.
De rechters berusten niet in het verzoek.
3.4.
Op de reactie van de officier van justitie en de rechters wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.
Gesteld noch gebleken is dat de rechters een vooringenomenheid koesteren. Derhalve dient te worden beoordeeld of de vrees voor de vooringenomenheid van de rechters objectief gerechtvaardigd is.
3.6.
[verzoekster] legt aan haar verzoek enerzijds ten grondslag, zo leest de wrakingskamer het verzoek, dat de rechtbank voornemens was ter gelegenheid van de terechtzitting van 18 november 2020 de door mr. Koster geformuleerde onderzoekswensen af te wijzen en anderzijds, ook na hetgeen ter terechtzitting van 13 november 2020 is voorgevallen, het bevel medebrenging van [verzoekster] handhaaft.
3.7.
De wrakingskamer stelt voorop dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Bovendien is de afwijzing van de door mr. Koster geformuleerde onderzoekswensen een procesbeslissing. Het behoort tot de bevoegdheid van de rechtbank om in het kader van een goede procesorde, rekening houdend met de belangen van het onderzoek en van alle partijen, deze wensen al dan niet te honoreren. Ook het bevel medebrenging is een procesbeslissing. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van procedurele beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dat kan evenwel anders zijn indien de beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.8.
Met betrekking tot de (voorgenomen) afwijzing door de rechtbank van de door de verdediging geformuleerde onderzoekswensen overweegt de wrakingskamer als volgt. Door mr. Nomes is ter gelegenheid van de behandeling van het onderhavige verzoek meegedeeld dat, hetgeen door mr. Goedegebuur en mr. Anker wordt onderschreven, de gezondheidstoestand van [verzoekster] uitvoerig is beschreven in de tot het dossier behorende stukken. [verzoekster] heeft voorts ter terechtzitting van 13 augustus 2020 het JCvSZ toestemming gegeven om haar medisch dossier aan mr. Koster af te geven. Het verkrijgen van (verdere) gegevens omtrent de gezondheidstoestand van [verzoekster] is daarmee een aangelegenheid die verder speelt tussen mr. Koster en het JCvSZ. Mr. Nomes deelt voorts mee dat een deel van de onderzoeksvragen zien op het onwel worden van [verzoekster] in het cellenblok maar dat het niet op de weg van de rechtbank ligt om in het kader van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak die verzoeken toe te wijzen. De wrakingskamer is van oordeel dat, mede in het licht van het vorenstaande en gelet op de feiten en/of omstandigheden zoals die zich voordeden in de periode van 13 november 2020 tot de zitting van 18 november 2020, het voornemen van de rechtbank de onderzoekswensen af te wijzen op grond van de daaraan door de rechtbank bij e-mail van 16 november 2020 om16:07 uur op voorhand gegeven motivering niet zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.9.
Wat betreft het besluit van de rechtbank het bevel medebrenging te handhaven overweegt de wrakingskamer als volgt.
Mr. Nomes heeft bij de behandeling van het wrakingsverzoek meegedeeld dat de rechtbank zich terdege bewust was van de medische situatie van [verzoekster]. De rechtbank heeft [verzoekster] ter terechtzitting van 13 november 2020 erop gewezen dat, indien en voor zover zij in verband met haar gezondheidstoestand behoefte had aan onderbreking van de behandeling van de zaak, zij dat aan kon geven. Van deze gelegenheid heeft [verzoekster] slechts één keer gebruik gemaakt voor een tussentijdse dialyse. Mr. Nomes bestrijdt dat, mr. Goedegebuur en mr. Anker onderschrijven dat, [verzoekster] de zittingzaal meerdere malen heeft moeten verlaten om te braken, zoals mr. Koster stelt in haar schriftelijke toelichting. Mr. Nomes deelt voorts mee dat ter terechtzitting van 13 november 2020 door de rechtbank negen van de tien ten laste gelegde strafbare feiten zijn behandeld en dat [verzoekster] antwoord heeft gegeven op de gestelde vragen. Bij de rechtbank bestond dan ook de indruk dat, totdat [verzoekster] in het cellenblok onwel werd waarop de terechtzitting kort werd onderbroken, zij in staat was de zitting in persoon bij te wonen. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het feit dat de op 13 november 2020 opgeroepen ambulance geen aanleiding heeft gezien om [verzoekster] voor behandeling mee te nemen naar het plaatselijke ziekenhuis. Mr. Nomes deelt tenslotte mee dat indien en voor zover de bij de officier van justitie opgevraagde medische informatie daartoe aanleiding zou hebben gegeven de rechtbank het bevel medebrenging zou hebben heroverwogen. De rechtbank heeft geen informatie ontvangen dat de gezondheidstoestand van [verzoekster] haar aanwezigheid ter terechtzitting niet toeliet.
Door de officier van justitie is ter toelichting nog meegedeeld dat aan de door mevrouw [A] gegeven medische informatie een teamoverleg op maandagochtend 16 november 2020 van de behandelaars van [verzoekster] ten grondslag lag, zodat die informatie niet slechts berust op observatie door mevrouw [A].
Mr. Goedegebuur wijst er op dat, in tegenstelling tot waar mr. Koster kennelijk van uitgaat, [verzoekster] niet terminaal is, zoals door de door [verzoekster] zelf aangezochte onafhankelijk nerfroloog Huisman begin 2020 is geconstateerd. Wel is, zo heeft de officier van justitie meegedeeld, sprake van terminaal nierfalen bij [verzoekster], hetgeen mr. Koster ten onrechte interpreteert als het terminaal zijn van [verzoekster].
De wrakingskamer is van oordeel dat, in het licht van het vorenstaande en gelet op de feiten en/of omstandigheden zoals die zich voordeden in de periode van 13 november 2020 tot de zitting van 18 november 2020, ook de beslissing het bevel medebrenging te handhaven niet zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.10.
De wrakingskamer komt, gelet op het vorenstaande, dan ook tot het oordeel dat hetgeen door [verzoekster] is aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigt dat de vrees voor de vooringenomenheid van de rechters objectief is gerechtvaardigd. Het verzoek tot wraking van de rechters zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek af,
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaakgegevens:
parketnummer 02/820550-19 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. de Jager, mr. E. van Noort en mr. E.A.M. Raaijmaakers-Rottier en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.
MdB