ECLI:NL:RBZWB:2020:6261

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5007
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over waarschuwing voor niet tijdig melden vrijwilligerswerk

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd gesteld dat hij geen waarschuwing zou ontvangen voor het niet tijdig melden van vrijwilligerswerk. Het UWV had in een eerdere brief van 20 september 2019 aangegeven dat de eiser te laat had gemeld dat hij vrijwilligerswerk had verricht, maar besloot om geen waarschuwing op te leggen vanwege persoonlijke omstandigheden van de eiser.

De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen bestudeerd. Eiser stelde dat het UWV ten onrechte de bezwaren tegen het niet opleggen van de waarschuwing ongegrond had verklaard. Hij voerde aan dat hij niet gebonden was aan de termijn van één week voor het melden van zijn vrijwilligerswerk en dat de brief van het UWV hem psychisch nadeel had berokkend. De rechtbank oordeelde dat het niet opleggen van een waarschuwing geen rechtsgevolgen voor de eiser met zich meebracht en dat de brief van het UWV niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en verklaarde de bezwaren van de eiser tegen de brief van 20 september 2019 niet-ontvankelijk. De rechtbank droeg het UWV op om het door de eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Awb en de voorwaarden voor het indienen van bezwaar en beroep in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5007 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 20 september 2019 heeft het UWV eiser meegedeeld hem geen waarschuwing te geven voor het niet tijdig melden van door eiser verricht vrijwilligerswerk.
In het besluit van 19 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. M.W.G. Bombeeck namens het UWV.

Overwegingen

1. Eiser heeft een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en heeft daarnaast vanaf 2013 verschillende malen zitting genomen op het stembureau van de gemeente Tilburg en stemmen geteld bij verkiezingen. Over dit vrijwilligerswerk en de daarvoor ontvangen onkostenvergoeding van telkens € 45,- heeft eiser het UWV steeds melding gemaakt.
Op 15 augustus 2019 heeft het UWV eiser bericht dat zijn uitkering is gecontroleerd en dat gebleken is dat hij niet heeft doorgegeven dat hij werkt via [naam werkgever] vanaf 25 maart 2019. Voorts heeft het UWV daarbij vermeld dat eiser had kunnen weten dat hij deze wijziging in zijn situatie aan het UWV had moeten doorgeven omdat het UWV hem had ingelicht over zijn rechten en plichten in ontvangstbevestigingen die hem op 2 augustus 2013, 7 maart 2017 en 30 mei 2018 zijn gestuurd. In die brieven staat volgens het UWV dat eiser wijzigingen binnen een week moet doorgeven.
Bij een andere brief van eveneens 15 augustus 2019 heeft het UWV eiser gemeld van plan te zijn in verband met het niet doorgeven van hiervoor genoemde wijziging eiser een waarschuwing op te leggen. Het UWV heeft eiser daarbij de mogelijkheid geboden aan te tonen dat de informatie waarop het voornemen tot het opleggen van de waarschuwing is gebaseerd, onjuist is. Dit zodat die informatie meegenomen kon worden bij de beslissing over de definitieve waarschuwing.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser bij brief van 17 augustus 2019 gereageerd met onder meer een deel van e-mail correspondentie waarin zijn melding van 28 maart 2019 van het stemmen tellen op 20 maart 2019, alsmede een bevestiging van die melding van 28 maart 2019 door een employée van de Afdeling klantcontact van het UWV is opgenomen.
In de brief van 20 september 2019 heeft het UWV gesteld dat uit de e-mail van 28 maart 2019 blijkt dat eiser op 20 maart 2019 stemmen heeft geteld, maar dat het één dag te laat is doorgegeven, omdat dit binnen één week moet gebeuren. Het UWV heeft in die brief gesteld vanwege de persoonlijke situatie van eiser en een niet helemaal correcte afhandeling van zijn melding geen waarschuwing op te leggen.
Daartegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend bij het UWV. Het UWV heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV terecht de bezwaren tegen het niet opleggen van de waarschuwing ongegrond heeft verklaard.
3. Eiser voert aan dat het UWV zich ten onrechte op het standpunt stelt een waarschuwing te mogen opleggen vanwege te laat melden en dat het UWV ten onrechte stelt dat uit een soort coulance overweging achterwege te hebben gelaten. Hij bestrijdt tevens dat hij gebonden is aan de periode van één week die het UWV in dit verband heeft genoemd.
Verder heeft eiser ook ter zitting nog gewezen op het psychisch nadeel dat hem is aangedaan met de brief van 20 september 2019.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser geen procesbelang heeft bij een uitspraak van de rechtbank in deze procedure omdat er voor eiser geen nadelige gevolgen bestaan in de toekomst. Een principieel belang dat eiser meent te hebben valt volgens het UWV niet onder procesbelang als in het bestuursrecht vereist.
4. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijk beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
5. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het niet opleggen van een waarschuwing zoals in de brief van 20 september 2019, geen rechtsgevolgen voor eiser met zich mee.
De rechtbank oordeelt dan ook dat het niet opleggen van de waarschuwing niet op rechtsgevolg is gericht en dat daarom de brief van 20 september 2019 waarin het UWV dat aan eiser heeft meegedeeld niet als besluit in de zin van artikel 1:3 Awb kan worden aangemerkt.
Dit betekent dat daartegen geen bezwaar kon worden gemaakt.
Ter zitting is namens het UWV nog gesteld dat het bestreden besluit ongelukkig is geformuleerd en dat de zin waarin staat dat het UWV niet ten nadele van eiser op een besluit kan terugkomen niet op zijn plaats is in het bestreden besluit. Verder is gesteld dat onder de persoonlijke omstandigheden is meegenomen dat eiser van iedere keer dat hij als vrijwilliger bij verkiezingen heeft gewerkt keurig opgave bij het UWV heeft gedaan.
Dat alles kan er niet aan afdoen dat het UWV eiser op grond van de Awb niet in zijn bezwaar had mogen ontvangen, maar dat het UWV de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
De rechtbank zal alsnog doen wat het UWV had behoren te doen en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank aan een inhoudelijk oordeel over het (niet) schenden van de inlichtingenplicht niet (meer) toekomt.
6.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart, zelf voorziend, de bezwaren van eiser tegen de brief van 20 september 2019 niet-ontvankelijk;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.