ECLI:NL:RBZWB:2020:6258

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA na bezwaar tegen de beslissing van het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 37,14%. Eiser was werkzaam als steigerbouwer en had zich in juli 2017 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het UWV had hem een WIA-uitkering toegekend met ingang van 22 juli 2019, maar na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien. Eiser stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat de verzekeringsartsen van het UWV zijn klachten onvoldoende hadden meegewogen.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met de door eiser gestelde klachten en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat zijn klachten ernstiger waren dan door het UWV was vastgesteld, maar de rechtbank vond geen aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 37,14% had vastgesteld. De rechtbank droeg het UWV op het griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4980 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2019 (primair besluit) heeft het UWV een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 22 juli 2019.
In het besluit van 20 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist was vastgesteld. Die mate van arbeidsongeschiktheid heeft het UWV in het bestreden besluit aangepast en voor het overige gesteld dat dit verder geen gevolgen heeft voor de (hoogte van) de uitkering.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 november 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn echtgenote en zijn gemachtigde met daarnaast mr. M.W.G. Bombeeck namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als steigerbouwer voor [naam organisatie] Voor dat werk is hij in juli 2017 uitgevallen vanwege rugklachten met uitstraling naar het linker bovenbeen.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 22 juli 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,31%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet 60,31%, maar 37,14% is. Voor het overige heeft het UWV het primaire besluit in stand gelaten.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juli 2019 heeft vastgesteld op 37,14%
.
3.
Wettelijk kader
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier van eiser bestudeerd en eiser op het spreekuur van 22 mei 2019 onderzocht. [naam verzekeringsarts] heeft in de rapportage van 22 mei 2019 geconcludeerd dat eiser forse rugklachten en daardoor belemmeringen in zijn functioneren ervaart bij licht degeneratieve afwijkingen aan de lumbale wervelkolom. Hij ziet geen duidelijk radiculaire verschijnselen, maar ziet bij onderzoek duidelijke bewegingsangst en een forse hypertonie van spieren. De door eiser genoemde migraine klachten acht de verzekeringsarts niet zodanig dat die van invloed zijn op de arbeidsbelastbaarheid.
Eiser heeft psychologische begeleiding ter ondersteuning en verbetering van de coping met zijn klachten. Deze begeleiding is niet van invloed op aan te geven arbeidsbelastbaarheid.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser geadviseerd zich te oriënteren bij [naam praktijk fysiotherapie] (dat bij eiser om de hoek is te vinden) omdat de fysiotherapeuten daar ervaring hebben in het begeleiden en activeren van mensen met chronische rugklachten.
Op grond van de aspecifieke rug en been klachten bij licht degeneratieve afwijkingen ziet de verzekeringsarts beperkingen voor zwaardere dynamische en langdurig eenzijdig statische belastingen.
De door eiser ervaren belemmeringen zijn ernstiger dan op grond van medisch onderzoek
verwacht zou worden. De ingezette behandeling heeft geen verbetering van klachten of ervaren belemmeringen gegeven. In het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ziet [naam verzekeringsarts] benutbare arbeidsmogelijkheden, rekening houdend met beperkingen voor zwaar dynamisch en langer durend statische lichamelijk belastende omstandigheden.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 mei 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] heeft het dossier van eiser bestudeerd, de hoorzitting van 22 november 2019 bijgewoond en de informatie van de eiser behandelend artsen en andere behandelaars in zijn beoordeling betrokken.
Daartoe heeft hij gebruik gemaakt van de informatie die eiser heeft verstrekt van zijn radioloog uit 2016, 2018 en 2019, zijn fysiotherapeut uit 2016, van de neuroloog uit 2017 en 2019, van de waarnemend en de vaste huisarts van eiser van 2017, 2018 en 2019 en van de orthopeed uit 2018. Verder heeft de verzekeringsarts b&b ook de informatie van Libra Revalidatie en Audiologie van 2019, van de Rugpoli van 2019, alsmede van I-Psy van 2019 in zijn afwegingen betrokken.
Hij heeft in de rapportage van 9 december 2019 geconcludeerd dat vooropgesteld moet worden dat de taak van de verzekeringsarts niet is de ervaren belemmeringen in kaart te brengen, maar te beoordelen wat een verzekerde medisch gezien in arbeid kan verrichten zonder dat gezondheidsschade optreedt bij de uitvoering van werkzaamheden.
Beperkingen worden slechts geduid als deze geobjectiveerd kunnen worden, aan de
klachtbeleving wordt geen doorslaggevende rol toegekend. Psychosociale omstandigheden,
leeftijd, coping, conditie(gebrek) en affiniteit spelen in de vaststelling van de mate van
arbeidsongeschiktheid echter géén rol.
Uit eisers bezwaar blijkt dat eisers eigen waardering van de ervaren (arbeids)beperkingen als
gevolg van de klachten en aandoeningen afwijkt van de op basis van objectieve medische
gegevens door de primair oordelende verzekeringsarts reëel geachte arbeidsbeperkingen. Dit is op zich onvoldoende om verdergaande beperkingen aan te nemen.
[naam verzekeringsarts B&B] verwijst naar de medische grondslag: Overige discopathieën, Migraine, Depressieve episode, recidief, matig ernstig en Paniekstoornis zonder agorafobie.
Ten aanzien van de rugklachten overweegt hij dat die al sinds 2015 bestaan en het gevolg zijn van de zware arbeid die eiser heeft verricht. Op de röntgenfoto en MRI-scan zijn weliswaar afwijkingen gevonden, maar zulke afwijkingen worden ook gevonden bij mensen die geen klachten hebben. Er werd geen hernia of zenuwbeknelling gevonden. Daarom acht de verzekeringsarts b&b eiser niet geschikt voor continue zware rugbelastende arbeid (reden uitval) en dient er afwisseling te zijn in de werkhoudingen. In de FML mist [naam verzekeringsarts B&B] een beperking voor lang zitten en geeft aan die alsnog op te zullen nemen. Vanwege het gevaar op flauwvallen door de pijnbeleving acht hij een beperking voor verhoogd persoonlijk risico aan de orde (niet werken op hoogte, steigers en dergelijke).
Ten aanzien van de psychische klachten overweegt [naam verzekeringsarts B&B] dat die ernstig matig zijn en dat de stemmingsklachten reactief op de lichamelijke klachten zijn. Hij acht aanvullende beperkingen nodig voor verhoogd persoonlijk risico (geen beroepsvervoer, niet werken met gevaarlijke machines of handgereedschap), bovennormaal vasthouden en verdelen van de aandacht, niet-vaste en onbekende werkwijzen, flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden/taken, veelvuldige deadlines/productiepieken, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, samenwerken, leidinggeven, geluidsbelasting (harde geluiden, met gehoorbescherming geen beperking). Er is een indicatie voor een urenbeperking voor de nacht voor behoud van het dagnachtritme. De verzekeringsarts b&b gaf aan de FML overeenkomstig het vorengaande aan te passen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts b&b aangepast neergelegd in de FML van 10 december 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is, althans veel meer dan het UWV stelt. Hij wijst er daarbij op dat de verzekeringsartsen ten onrechte voorbijgegaan zijn aan de ongespecificeerde somatische symptoomstoornis die ook door I-Psy in de brief van 25 juli 2019 is vastgesteld.
Eiser geeft aan belemmerd te worden door alle pijnklachten en wijst er op dat de verzekeringsarts b&b wel in zijn rapportage heeft aangekondigd de FML voor het aspect zitten te wijzigen, maar dat die wijziging niet is doorgevoerd.
Verder kan eiser niet lang genoeg zitten om het werk in de functie textielproductenmaker te verrichten. Dat geldt volgens eiser ook voor de functie productenmaker, waar hij bovendien de fijne motoriek voor mist.
In zijn nadere gronden heeft eiser nog gesteld dat voor de aspecten 4.15, 5.1, 5.4 en 5.9 van de FML geen motivering is gegeven waarom die niet zwaarder zijn beperkt. Dat acht hij in strijd met artikel 4 van het Schattingsbesluit. Bovendien is de verzekeringsarts b&b er aan voorbijgegaan dat eiser bij de angststoornis ook agorafobie heeft.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b de pijn aan het been van eiser ten onrechte genegeerd en niet meegenomen dat de medicatie die eiser is voorgeschreven in minimaal drie gevallen als bijwerking versuffing kent, zodat voor de aspecten vasthouden en verdelen van de aandacht, zowel als voor het beperken van hoog handelingstempo, forsere beperkingen moeten worden aangenomen.
Na kennisgenomen te hebben van de beroepsgronden heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts B&B] in zijn rapportage 9 oktober 2020 gesteld dat hij anders dan eiser in de DSM-classificatie bovenstaande diagnose niet benoemd ziet. De term ‘ongespecificeerde somatisch-symptoomstoornis’ wordt volgens [naam verzekeringsarts B&B] niet meer gebruikt, het zegt iets over de lijdensdruk en de ervaren beperkingen in ADL. In de FML zijn aanzienlijke beperkingen
opgenomen, die in bezwaar ook nog zijn aangescherpt. Deze term ‘somatische
symptoomstoornis’ geeft geen aanleiding de FML te herzien. De beperkingen voor lang zitten zijn inderdaad ten onrechte niet opgenomen in de FML volgens de verzekeringsarts b&b en hij meldt dat alsnog te zullen doen.
In zijn opvolgende rapportage van 19 oktober 2020 schrijft de verzekeringsarts b&b dat in de brief van de behandelaar van 25 juli 2019 wel de paniekstoornis is genoemd, maar geen agorafobie (vermijdingsdrang). Verder wijst [naam verzekeringsarts B&B] er op dat in de brief van 8 mei 2020 het medicatiegebruik van trazodon en sertraline wordt aangegeven maar dat die medicijnen pas na de datum in geding zijn voorgeschreven en daarom op de datum in geding niet tot wijziging van de beperkingen kunnen leiden.
Dat de pijnklachten van de benen onvoldoende zijn meegewogen in de FML is volgens de verzekeringsarts b&b niet juist en hij wijst er daarbij op dat die klachten komen vanuit de rug en dat de primaire verzekeringsarts hierover heeft geoordeeld dat er geen radiculaire verschijnselen zijn. Tevens zijn er bij medisch onderzoek maar lichte afwijkingen geconstateerd. Verder komt [naam verzekeringsarts B&B] tot de conclusie dat de door eiser ervaren belemmeringen ernstiger worden aangegeven dan op grond van de bevindingen bij medisch onderzoek verwacht kan worden en verwijst naar de beschouwing uit het rapport van de primaire verzekeringsarts (pagina 4 van het rapport). Dat brengt hem tot de conclusie, dat de primaire verzekeringsarts de geclaimde belemmeringen wel degelijk heeft geëvalueerd, nadat hij eiser medisch heeft onderzocht en tot de slotsom is gekomen, dat met de aangegeven beperkingen in de FML voldoende tegemoet wordt gekomen aan de door eiser ervaren belemmeringen. In de thans voorliggende stukken ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding de FML verder bij te stellen.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder met name de pijnklachten met de bijbehorende gevolgen zoals die door eiser worden ervaren en de angststoornis. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b naar aanleiding van de verschillende (aanvullende) beroepsgronden telkens nog heeft gereageerd en er daarbij op heeft gewezen dat de volgens eiser bij de angststoornis horende agorafobie voor het eerst ruim na de datum in geding (22 juli 2019) is geconstateerd terwijl voor die tijd wel de angststoornis bekend was, maar in geen van de medische gedingstukken sprake was van agorafobie. De rechtbank heeft geen aanleiding om deze constatering van de verzekeringsarts b&b te twijfelen.
Verder heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om te kunnen concluderen dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] de lijdensdruk van eiser niet correct heeft vertaald in de FML. Bij zijn beoordeling van eisers beperkingen heeft hij er zich ook rekenschap van gegeven dat eiser voor zitten zwaarder beperkt was dan de primaire verzekeringsarts in de FML had opgenomen. Die zwaardere beperking heeft hij bij wijze van correctie in de FML van 9 mei 2020 alsnog ingevoerd.
Niet gebleken is dat in de FML van 9 mei 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (exc. Vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten (Sbc-code 111180) en medewerker intern transport (Sbc-code 111220).
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat gelet op de beperkingen zoals die in de FML moeten staan, hij niet in staat is het werk in de geduide functies te verrichten.
Ter zitting heeft eiser er nog op gewezen dat de uitleg van ‘cumulatief’ met betrekking tot de beperkingen voor zitten en staan onduidelijk is. De gemachtigde van het UWV heeft daarop uitgelegd dat is aangegeven dat maximum 4 uur per dag is voor elk van die beide aspecten, maar dat eiser niet in staat wordt geacht op een dag zowel 4 uur te zitten als 4 uur te staan. Dat eiser zoals de arbeidsanalist heeft aangegeven bij het staan in functies gebruik kan maken van een sta- en zithulp betekent daarnaast niet dat hij dan wordt geacht te zitten in plaats van te staan. Een dergelijke hulp geeft ondersteuning bij het staan, maar laat eiser niet zitten.
5.3
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 21 juni 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 20 januari 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser op de datum in geding (22 juli 2019) de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,14%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juli 2019 heeft vastgesteld op 37,14%.
7.
Toepassing van artikel 6:22 van de Awb
De rechtbank constateert wel dat het UWV pas in beroep de juiste beperkingen voor eiser in de FML heeft opgenomen en daarmee de medische geschiktheid van eiser voor de functies uiteindelijk voldoende heeft toegelicht. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd en eiser hierdoor niet is benadeeld, houdt het bestreden besluit in inhoudelijk opzicht stand. De rechtbank zal het gebrek dan ook met toepassing van artikel 6:22 Awb repareren.
8. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
9. Gelet op de overweging 7. dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV daarom ook veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.