ECLI:NL:RBZWB:2020:6246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20_8223
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdige betaling van griffierecht

Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 11 augustus 2020, waarin het college besloot tot terugvordering van ten onrechte verleende bijstand op basis van de Participatiewet. Het college heeft het bezwaarschrift als beroepschrift aangemerkt en dit op 26 augustus 2020 naar de rechtbank gestuurd.

De rechtbank heeft eiseres gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres ontving op 28 september 2020 een aangetekende brief waarin zij werd geïnformeerd dat het griffierecht niet was ontvangen en dat zij dit binnen vier weken moest betalen om ontvankelijkheid van het beroep te waarborgen.

Aangezien de rechtbank constateerde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen, heeft zij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan, met inachtneming van de relevante artikelen uit de Awb. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8223 PW

uitspraak van 4 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 20 augustus 2020 bij het college bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 augustus 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de terugvordering van ten onrechte verleende bijstand ingevolge de Participatiewet.
Het college heeft het bezwaarschrift aangemerkt als een beroepschrift en bij brief van
25 augustus 2020 doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift op 26 augustus 2020 ontvangen.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiseres is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 28 september 2020 is eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiseres is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiseres is er in deze brief op gewezen dat zij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier op 4 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.