ECLI:NL:RBZWB:2020:6138

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5559
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en duurzaam gescheiden leven in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. Eiser, die sinds 8 februari 2019 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet, had zijn bijstandsuitkering per 31 maart 2019 herzien gekregen van de norm voor een alleenstaande ouder naar de helft van de gehuwdennorm. Dit besluit was genomen na de huwelijksdatum van eiser met mevrouw [naam vrouw], die op 2 mei 2019 naar Nederland was gekomen en op 18 mei 2019 weer naar Marokko was teruggekeerd. Eiser had op 1 juli 2019 een echtscheidingsverzoek ingediend, en de echtscheiding was op 18 december 2019 uitgesproken.

Eiser stelde dat er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding met [naam vrouw] en dat hij alle relevante informatie aan het college had verstrekt. Hij betoogde dat zijn bijstandsuitkering van 21 maart 2019 tot 1 juli 2019 op basis van de norm voor een alleenstaande ouder vastgesteld moest worden, omdat er sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onder artikel 24 van de Participatiewet viel, wat inhield dat de bijstandsuitkering verlaagd was naar de helft van de gehuwdennorm. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor duurzaam gescheiden leven, aangezien de intentie van eiser en [naam vrouw] vanaf de huwelijksdatum gericht was op echtelijk samenleven.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5559 PW

uitspraak van 4 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.G. Groen, advocaat te Den Haag ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen(college)
,verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 1 juli 2019 (primair besluit 1) heeft het college eisers bijstandsuitkering per 31 maart 2019 herzien van de norm voor een alleenstaande ouder naar de helft van de gehuwdennorm.
In een besluit van 9 juli 2019 (primair besluit 2) heeft het college eiser een hersteltermijn gegeven voor het verstrekken van nadere gegevens over de periode van 21 maart 2019 tot en met 1 juli 2019.
In een besluit van eveneens 9 juli 2019 (primair besluit 3) heeft het college primair besluit 1 gewijzigd in die zin dat de bijstandsuitkering van eiser wordt herzien per 21 maart 2019 naar de helft van de gehuwdennorm en per 1 juli 2019 naar de norm voor een alleenstaande ouder.
In een besluit van 22 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 23 oktober 2020. Hierbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. Het college is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontving sinds 8 februari 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Eiser is met ingang van 21 maart 2019 gehuwd met mevrouw [naam vrouw] . Op 2 mei 2019 is [naam vrouw] vanuit Marokko naar Nederland gekomen en op 18 mei 2019 is zij teruggekeerd naar Marokko.
Op 1 juli 2019 heeft eiser een echtscheidingsverzoek ingediend bij deze rechtbank.
Op 18 december 2019 is de echtscheiding tussen eiser en [naam vrouw] uitgesproken.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of het college eisers bijstandsuitkering heeft mogen herzien naar de helft van de gehuwdennorm per 21 maart 2019.
3.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat er van een gemeenschappelijke huishouding met [naam vrouw] geen sprake is geweest en dat hij ook alle van belang zijnde informatie aan het college heeft verschaft, waardoor het recht op uitkering kon (en kan) worden vastgesteld. Ook heeft eiser naar voren gebracht dat er sprake was van een zeer slecht huwelijk waardoor vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven moet worden gesproken. Eiser is daarom van mening dat zijn bijstandsuitkering van 21 maart 2019 tot 1 juli 2019 op grond van de norm voor een alleenstaande ouder dient te worden vastgesteld.
4.
Wettelijk kader
De regels (wettelijk kader) die op deze zaak van toepassing zijn, zijn te vinden in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1
Uit artikel 24, aanhef en onder a, van de Participatiewet blijkt dat voor gehuwden, waarvan een echtgenoot geen recht heeft op algemene bijstand, de bijstandsuitkering voor de rechthebbende echtgenoot gelijk is aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiser onder bedoeld artikel 24 van de Participatiewet valt, nu [naam vrouw] niet aangemerkt kan worden als een rechthebbende op een bijstandsuitkering als bedoeld in artikel 11 van de Participatiewet.
5.3
Eiser heeft aangevoerd dat er van een gemeenschappelijke huishouding met [naam vrouw] geen sprake is geweest, maar die stelling is voor de beoordeling van dit geschil niet van belang. De hoogte van de bijstandsuitkering van eiser is immers verlaagd omdat artikel 24, aanhef en onder a, van de Participatiewet op hem van toepassing is. Bij dat artikel speelt het al dan niet voeren van een gemeenschappelijke huishouding geen rol.
5.4
Eiser heeft ook nog gesteld dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarmee doet eiser kennelijk een beroep op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet. In die situatie zou eiser ook recht hebben op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder.
5.4.1
Volgens vaste rechtspraak (zie recent bijvoorbeeld de uitspraak van 20 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2581) van de hoogste bestuursrechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), leven echtgenoten echter pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden. Voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven is volgens de CRvB niet van belang dat betrokkenen hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om – misschien pas op termijn – echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Dit moet dan ondubbelzinnig blijken uit concrete feiten en omstandigheden, aldus nog steeds de CRvB.
5.4.2
Van concrete feiten en omstandigheden als bedoeld in 5.4.1 is in het geval van eiser en [naam vrouw] naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft zijn huwelijk laten inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP), [naam vrouw] is op 2 mei 2019 vanuit Marokko naar hem gekomen en is op 8 mei 2019 op het gemeentehuis in [plaatsnaam 2] geweest om zich te laten inschrijven in de BRP. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat hun beider intentie vanaf de huwelijksdatum gericht was op echtelijk samenleven.
Van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet was daarmee geen sprake. Dat er sprake was van een slecht huwelijk maakt dit niet anders.
5.5
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.M. Pasmans, griffier, op 4 december 2020en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage (wettelijk kader)
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet luidt:
b. als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 11 van de Participatiewet luidt, voor zover van belang:
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
Artikel 24 van de Participatiewet luidt:
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel
b. de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.
Artikel 4 van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht (Regeling) luidt, voor zover van belang:
De inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geldt niet ten aanzien van gegevens die in de basisregistratie zijn opgenomen ten aanzien van:
b. het sluiten of eindigen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet basisregistratie personen.