Door en namens de ouders is aangevoerd dat het resterende deel van het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. De ouders storen zich aan het uitgangspunt van instanties waarbij wordt uitgegaan van de onmogelijkheden van de ouders. Volgens ouders moet juist worden gekeken naar de mogelijkheden. Er is sprake van tunnelvisie bij de Raad, de GI en Juvent. Het standpunt dat [minderjarige 1] uit huis geplaatst moet (blijven) worden, staat voor hen al maanden vast. Dit heeft het vertrouwen van de ouders in de hulpverlening ernstig geschaad. Zij vinden niet dat er een noodzaak is om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen. Een uithuisplaatsing is alleen aan de orde als de gestelde doelen niet bereikt kunnen worden als het kind bij de ouders blijft wonen. Dit is niet het geval. Volgens de ouders zijn zij responsief en sensitief, kunnen zij de ontwikkeling van [minderjarige 1] volgen en daarbij aansluiten, zijn zij in staat hun huis voldoende schoon te houden, accepteren zij hulpverlening voor lange tijd en hebben zij laten zien dat ze [minderjarige 2] goed hebben laten ontwikkelen. Het NIFP heeft een gedegen, deskundig en onafhankelijk onderzoek uitgevoerd en heeft enkele belangrijke conclusies getrokken en adviezen geformuleerd. De ouders onderschrijven deze conclusies en adviezen, waarvan de belangrijkste is dat [minderjarige 1] bij de ouders moet worden teruggeplaatst. Het NIFP komt op de juiste gronden tot dit advies. Uit het rapport van het NIPF volgt onder meer dat de ouders goed genoeg ouderschap laten zien, dat ze in staat zijn geweest de persoonlijke competentie (van [minderjarige 2] ) te stimuleren, dat de ouders elkaar op het gebied van pedagogische vaardigheden goed aanvullen en dat hygiëne weliswaar niet volgens de gemiddelde maatstaven is, maar geen uithuisplaatsing rechtvaardigt. Veel van de condities die [minderjarige 1] nodig heeft, kunnen de ouders bieden. Op een aantal gebieden zal [minderjarige 1] tekort komen bij de ouders, maar dat is niet van zodanige betekenis dat een uithuisplaatsing moet volgen of moet worden voortgezet. Het niet kunnen runnen van een huishouden, wil nog niet zeggen dat [minderjarige 1] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op dit moment geen sprake van een stagnerende ontwikkeling. De rapporteurs van het NIFP delen niet de mening van de Raad dat de emotionele en basale verwaarlozing over een langere periode heen schadelijker is dan een uithuisplaatsing. Volgens de rapporteurs is er geen sprake van emotionele en basale verwaarlozing en is een uithuisplaatsing schadelijk voor de algehele ontwikkeling en het zelfbeeld van beide minderjarigen op lange termijn. Er moet hulpverlening en begeleiding worden ingezet die vertrouwen heeft in de ouders, anders is het advies van het NIFP gedoemd te mislukken. Ouders vinden dat het rapport van het NIFP gevolgd moet worden. De standpunten die de Raad inneemt, leiden niet tot de conclusie dat een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is. Het NIFP heeft de zorgen van de Raad meegenomen en meegewogen bij het formuleren van het advies. Ondanks de zorgen van de Raad, komt het NIFP tot de conclusie dat de ouders voldoende mogelijkheden hebben om [minderjarige 1] een warm en veilig thuis te bieden. Het standpunt van de Raad dat de ouders niet complementair aan elkaar zijn, volgen de ouders niet. De ouders zijn in staat elkaar aan te vullen of elkaar aan te spreken. Bovendien legt de Raad het woord ‘complementair’ verkeerd uit. Waar de vader meer praktisch van aard is, laat de moeder juist haar sterke kant zien voor wat betreft de emotionele begeleiding van de kinderen. Daarnaast merkt het NIFP op dat de sfeer tussen de gezinsleden ontspannen is. De ouders hebben weliswaar een beperkt netwerk, maar het netwerk dat zij hebben is voldoende. Er zijn geen zorgen over de sociale vaardigheden van [minderjarige 2] en voor zover het voorbeeld van de ouders voor [minderjarige 1] op dit gebied onvoldoende is, kan hiervoor hulpverlening worden ingezet, bijvoorbeeld in de vorm van een weekendpleeggezin. De ouders kunnen er ook achter staan dat [minderjarige 1] twee keer per week naar de kinderopvang toe gaat. Het ontbreken van een sociaal netwerk kan geen grond vormen voor een uithuisplaatsing, zeker niet nu er hulpverlening op dat punt inzetbaar is en nu is gebleken dat [minderjarige 2] zich op dit punt voldoende adequaat ontwikkeld heeft. Dat de ouders, zoals de Raad stelt, onvoldoende meewerken aan hulpverlening, wordt door de ouders betwist. Zij zijn niet ambivalent in hun contacten met de betrokken hulpverlening, waarbij geldt dat de vader soms tijd nodig heeft om de situatie te overzien. De ouders zijn weliswaar beperkt leerbaar, maar laten zien adviezen te kunnen nakomen binnen hun eigen mogelijkheden. Zij zijn zich ervan bewust dat ze altijd hulpverlening nodig zullen hebben en erkennen hun beperkingen. Ze zijn intrinsiek gemotiveerd om hulpverlening te ontvangen, maar zelfs als deze motivatie zou ontbreken, zou dit geen grond zijn voor een uithuisplaatsing. Ze zijn immers bereid samen te werken met hulpverlening en adviezen op te volgen. Daarbij is wel noodzakelijk dat passende hulpverlening wordt ingezet, met kennis van de beperkingen van de ouders en die denkt in mogelijkheden. De nu betrokken hulpverlening ziet geen mogelijkheden om de ouders te begeleiden, hetgeen grotendeels te maken heeft met negatieve verwachtingen. De ouders kunnen zich vinden in een ander hulpverleningspakket. De ouders zien mogelijkheden in hulpverlening van bijvoorbeeld het SDW, Agathos of Zeeuwse Gronden. De opvoeding zal niet, zoals de Raad beweert, worden overgenomen door de hulpverlening. De hulpverlening is bedoeld om de ouders te ondersteunen. Dat de ouders zich sociaal wenselijk opstellen, wordt niet onderbouwd. De zorgen van de Raad lijken zich nu niet meer zozeer te richten op de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , maar meer op de basale zorg en veiligheid die onvoldoende zou zijn. Voor zover wordt verwezen naar een onopgeruimd huis, volgt uit het rapport van het NIFP dat het matig is opgeruimd, maar geen zooitje is. De ouders hebben hier blijvend sturing in nodig. De Raad maakt zich zorgen over schade bij [minderjarige 1] als de thuisplaatsing niet zou lukken. Dat [minderjarige 1] veel heeft meegemaakt, is juist te wijten aan de uithuisplaatsing, wat door de Raad wordt miskend. Er is duidelijkheid over zijn perspectief in die zin dat uit het NIFP-rapport volgt dat dit bij de ouders ligt. Ten aanzien van het standpunt van de GI, zijn de ouders van mening dat de GI onterecht stelt dat de terugval die bij [minderjarige 1] is gesignaleerd is te wijten aan het verstrekken van onjuiste informatie door de ouders. De ouders zijn van mening dat de uithuisplaatsing voor de stagnatie in zijn ontwikkeling heeft gezorgd. Uit het rapport van Privazorg van augustus 2019 volgt dat [minderjarige 1] zich snel en goed ontwikkelt. Ook bij [minderjarige 2] is geen sprake van een ontwikkelingsachterstand. De ouders hebben goed aan kunnen sluiten bij wat zij nodig had en kunnen dat ook bij [minderjarige 1] . [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben geen complexe opvoedingsbehoefte en de ouders kunnen hen daarom bieden wat ze nodig hebben. Dat de ouders [minderjarige 1] niet tijdig zouden ophalen bij de bezoeken, zoals de GI stelt, is onjuist. Dat de moeder vermoeid overkomt en de vader niet altijd op [minderjarige 1] is gericht, is verklaarbaar vanuit hun diagnoses. De vrees van de GI dat de ouders onvoldoende medewerking zullen verlenen aan hulpverlening als het drangkader wegvalt, is onjuist: de ouders werken altijd mee en zullen dat blijven doen. De ouders accepteren hulpverlening, maar een lange periode is voor hen en met name vader lastig te overzien. Dat de samenwerking soms moeizaam verloopt, komt deels doordat de GI en de ouders elkaar niet begrijpen. De ouders hebben problemen met de wijze waarop zij benaderd worden door de GI. Als hierin wordt geïnvesteerd en weer met een schone lei wordt begonnen, is samenwerking goed mogelijk. De GI heeft op geen enkel vlak vertrouwen in de ouders en zij nemen een vergaand standpunt in dat ook na onafhankelijk onderzoek door het NIFP ongewijzigd blijft. Dit is onterecht en niet in het belang van de kinderen. Uit de verslagen van Zooogewoon volgt dat de bezoeken tussen [minderjarige 1] en de ouders positief verlopen. De zorgen over verschillende leefgebieden die Zooogewoon benoemt, komen uit de verslagen niet naar voren. Onduidelijk is waar Zooogewoon zich op baseert. Uit het verslag van Zooogewoon volgt dat de ouders behoefte hebben aan hulpverlening, hetgeen overeenkomt met het advies van het NIFP. De ouders zijn bereid en in staat hulpverlening te accepteren. De eindconclusie van Zooogewoon, dat er gevaar bestaat voor verwaarlozing van de kinderen op meerdere gebieden, kan niet juist zijn. Zooogewoon concludeert immers ook positieve zaken en benoemt dat de ouders leerbaar zijn. Met de inzet van hulpverlening is verwaarlozing dus niet de verwachten. Uit de rapporten van Juvent volgt dat de bezoeken tussen de ouders en [minderjarige 1] goed verlopen. Het harentrekken dat bij [minderjarige 1] wordt gesignaleerd tijdens bezoeken, wordt ook gezien als hij vermoeid is en kan niet gekoppeld worden aan het bezoek op zich. Juvent trekt de vergaande conclusie dat [minderjarige 1] de ouders als onvoldoende veilige volwassenen ziet, maar vergeet hierbij dat [minderjarige 1] op jonge leeftijd uit huis is geplaatst en noodgedwongen veiligheid heeft moeten zoeken bij de pleegmoeder. Dit betekent niet dat er sprake is van een onveilige hechting tussen de ouders en [minderjarige 1] . Tot slot is door een medewerkster van Privazorg aangegeven dat met de mededeling dat het bij de ouders onveilig zou zijn voor [minderjarige 1] , zij nimmer een uithuisplaatsing heeft willen bewerkstelligen. Uit het voorgaande volgt dat de GI en de Raad enerzijds en de ouders en het NIFP anderzijds lijnrecht tegenover elkaar staan. De ouders staan achter het advies van het NIFP en zijn zich bewust van hum mogelijkheden en beperkingen. Het rapport van het NIFP moet gevolgd worden en de ouders moeten een kans krijgen om [minderjarige 1] hetzelfde te bieden als [minderjarige 2] , met een nieuw hulpverleningsteam dat hen voor langere duur hulp zal bieden. Uit jurisprudentie volgt dat door de rechter zelden wordt afgeweken van een NIFP-advies.