Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het proces-verbaal van die zitting, met bijgevoegd de pleitnota van verzoekster en de tussenbeschikking van 3 september 2020 in de hierna te noemen zaak;
- de schriftelijke reactie van mr. Duinhof op het wrakingsverzoek;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer, locatie Middelburg, op 15 september 2020, waarbij zijn verschenen verzoekster, vergezeld van haar moeder [naam moeder] (tevens in haar hoedanigheid van pleegmoeder van [kind 1]), de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, en mevrouw [B] en de heer [C] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
2.2. Het verzoek
van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de vier minderjarige kinderen van verzoekster in de procedure met nummer C/02/374482 /
JE RK 20-1353.
- [kind 1], geboren te Middelburg op 5 oktober 2004
- [kind 2], geboren te Goes op 6 maart 2012
- [kind 3], geboren te Goes op 9 oktober 2014 en
- [kind 4], geboren te Goes op 16 augustus 2018.
Verzoekster is belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van de GI en aan de GI is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg. De minderjarigen wonen in een pleeggezin.
7 januari 2020 tot 7 september 2020. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
Dit wrakingsverzoek vermeldt, kort samengevat, de navolgende gronden:
- de rechter heeft tijdens de behandeling op 3 september 2020 meegedeeld dat hij bij de
doen. Het verzoek van de GI betreft een nieuwe procedure waarin niet mag worden
verwezen naar de beschikking van het hof. Daarbij is van belang dat verzoekster heeft aangegeven dat zij een klacht heeft ingediend bij de president van het hof, in verband met door verzoekster gesteld disfunctioneren van de rechters die de beschikking van 11 juni 2020 hebben gewezen. Die rechters zijn bij hun beoordeling ten onrechte voorbijgegaan aan de uitkomst van een rapportage van SDW, aldus verzoekster.
Uit de omstandigheid dat de rechter toch rekening houdt met de beschikking van het hof blijkt dat hij vooringenomen is. Het is duidelijk dat zijn beslissing al op voorhand vaststond.
- de rechter heeft reeds meerdere uitspraken gewezen met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van verzoekster, die allemaal ten nadele van verzoekster strekten. De rechter heeft, gezien zijn leidinggevende functie, een negatieve invloed op andere rechters in de rechtbank te Middelburg, zodat verzoekster geen eerlijke kans krijgt. Verzoekster wil daarom dat haar zaak verder wordt behandeld door de rechtbank te Haarlem of Amsterdam.
Voor zover de wraking tevens betrekking heeft op zijn samenwerking met andere rechters van team Jeugd Middelburg, stelt de rechter dat hij geen leidinggevende taken heeft.
Zij voert aan dat verzoekster veel moeite heeft moeten doen voor een gezinsopname. Deze heeft uiteindelijk plaatsgevonden. Met het positieve advies dat daaruit voortkwam om [kind 4] terug naar huis te laten gaan is vervolgens niets gedaan.
Mede gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 3 september 2020 en de toelichting op het verloop van die zitting door de GI en de Raad, die door verzoekster niet is weersproken, levert wat verzoekster heeft gesteld geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de door verzoekster aangevoerde grond dat de rechter in eerdere beschikkingen reeds negatief voor verzoekster heeft beslist. Deze enkele omstandigheid levert, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, evenmin een zwaarwegende aanwijzing op dat de rechter een vooringenomenheid koestert. Het wrakingsverzoek, voor zover dit is gericht tegen de rechter, zal daarom worden afgewezen.
Uit artikel 36 Rv volgt dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen individuele rechters die de zaak behandelen. De wet biedt niet de mogelijkheid van wraking van een rechtscollege in zijn geheel, zoals door verzoekster wordt verzocht. Verzoekster is dan ook niet-ontvankelijk in dit verzoek.