ECLI:NL:RBZWB:2020:6075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
C/02/376307 / HA RK 20-186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in jeugdzorgzaak afgewezen

In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 13 oktober 2020, is het wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. B.J. Duinhof afgewezen. Verzoekster, die in een jeugdzorgzaak betrokken is, heeft op 3 september 2020 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die belast was met de behandeling van haar zaak. De wrakingsgronden waren onder andere dat de rechter vooringenomen zou zijn en dat hij niet objectief zou kunnen oordelen over het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter. De rechter heeft gemotiveerd verweer gevoerd en aangegeven dat hij zich aan de wet houdt en dat zijn beslissingen objectief zijn. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. Het verzoek tot wraking is daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen alle rechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, en het wrakingsverzoek is voor het overige afgewezen. De behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/376307 / HA RK 20-186
Beschikking van 13 oktober 2020
op het wrakingsverzoek van
[verzoekster],
wonende te Middelburg,
verzoekster,
verschenen in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ter zitting van 3 september 2020 gedane wrakingsverzoek van verzoekster tegen
mr. B.J. Duinhof, in zijn hoedanigheid van rechter in deze rechtbank en belast met de behandeling van de hierna te noemen zaak;
- het proces-verbaal van die zitting, met bijgevoegd de pleitnota van verzoekster en de tussenbeschikking van 3 september 2020 in de hierna te noemen zaak;
  • de schriftelijke reactie van mr. Duinhof op het wrakingsverzoek;
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer, locatie Middelburg, op 15 september 2020, waarbij zijn verschenen verzoekster, vergezeld van haar moeder [naam moeder] (tevens in haar hoedanigheid van pleegmoeder van [kind 1]), de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, en mevrouw [B] en de heer [C] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.

2.2. Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. B.J. Duinhof voornoemd, hierna te noemen
de rechter, belast met de behandeling van het door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (verder: de GI) ingediende verzoek tot verlenging
van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de vier minderjarige kinderen van verzoekster in de procedure met nummer C/02/374482 /
JE RK 20-1353.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.
3. De feiten en de gronden van wraking
3.1.
Verzoekster heeft de volgende minderjarige kinderen:
- [kind 1], geboren te Middelburg op 5 oktober 2004
- [kind 2], geboren te Goes op 6 maart 2012
- [kind 3], geboren te Goes op 9 oktober 2014 en
- [kind 4], geboren te Goes op 16 augustus 2018.
Verzoekster is belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van de GI en aan de GI is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg. De minderjarigen wonen in een pleeggezin.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team Familie- en Jeugdrecht, zittingsplaats Middelburg, van 23 december 2019 heeft de rechter op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen van verzoekster [kind 2], [kind 3] en [kind 4] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van
7 januari 2020 tot 7 september 2020. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
3.3.
In hoger beroep heeft verzoekster verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en – opnieuw rechtdoende – het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen en het verzoek van verzoekster tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [kind 4] toe te wijzen.
3.4.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 11 juni 2020 voornoemde beschikking van 23 december 2019 bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.5.
Op 14 juli 2020 heeft de GI bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, team Familie- en Jeugdrecht, een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar van de vier minderjarige kinderen van verzoekster. Deze procedure is aanhangig onder nummer C/02/374482 / JE RK 20-1353.
3.6.
De behandeling van dit verzoek van de GI heeft plaatsgevonden op 3 september 2020. Tijdens deze behandeling heeft verzoekster mondeling een verzoek tot wraking van de rechter ingediend. Na afloop van de behandeling heeft zij het wrakingsverzoek schriftelijk ingediend.
Dit wrakingsverzoek vermeldt, kort samengevat, de navolgende gronden:
- de rechter heeft tijdens de behandeling op 3 september 2020 meegedeeld dat hij bij de
beoordeling van het verzoek van de GI rekening zal houden met de beschikking van het hof van 11 juni 2020, ondanks dat verzoekster duidelijk heeft aangegeven dat hij dat niet mag
doen. Het verzoek van de GI betreft een nieuwe procedure waarin niet mag worden
verwezen naar de beschikking van het hof. Daarbij is van belang dat verzoekster heeft aangegeven dat zij een klacht heeft ingediend bij de president van het hof, in verband met door verzoekster gesteld disfunctioneren van de rechters die de beschikking van 11 juni 2020 hebben gewezen. Die rechters zijn bij hun beoordeling ten onrechte voorbijgegaan aan de uitkomst van een rapportage van SDW, aldus verzoekster.
Uit de omstandigheid dat de rechter toch rekening houdt met de beschikking van het hof blijkt dat hij vooringenomen is. Het is duidelijk dat zijn beslissing al op voorhand vaststond.
- de rechter heeft reeds meerdere uitspraken gewezen met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen van verzoekster, die allemaal ten nadele van verzoekster strekten. De rechter heeft, gezien zijn leidinggevende functie, een negatieve invloed op andere rechters in de rechtbank te Middelburg, zodat verzoekster geen eerlijke kans krijgt. Verzoekster wil daarom dat haar zaak verder wordt behandeld door de rechtbank te Haarlem of Amsterdam.
3.7.
De rechter heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij betwist dat hij bij de beoordeling van het verzoek van de GI niet mag verwijzen naar de beschikking van het hof van 11 juni 2020. Het is een beschikking die is gewezen tussen de GI en verzoekster, waarop de GI zich in de procedure die thans aanhangig is beroept. De beschikking vormt daarmee een van de factoren waarmee de rechter rekening dient te houden bij de beoordeling van deze zaak, aldus de rechter. Volgens de rechter is er geen sprake van (de schijn van) vooringenomenheid, objectief of subjectief, van zijn kant. In dat verband benadrukt hij dat hij nooit uitlatingen heeft gedaan met de strekking dat verzoekster haar kinderen nooit meer zou mogen zien. Dat zou volgens hem ook in strijd zijn met de inhoud en strekking van zijn voorgaande beschikkingen in de zaken met betrekking tot verzoekster.
Voor zover de wraking tevens betrekking heeft op zijn samenwerking met andere rechters van team Jeugd Middelburg, stelt de rechter dat hij geen leidinggevende taken heeft.
3.8.
De vertegenwoordigster van de GI heeft meegedeeld zich niet te kunnen vinden in het wrakingsverzoek. Volgens haar heeft de rechter zich tijdens de zitting van 3 september 2020 neutraal opgesteld en heeft hij verzoekster zelfs een handreiking voor een bezoekregeling gedaan. De rechter heeft volgens de GI een onbevooroordeelde kijk op de zaak.
3.9.
De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) schaart zich evenmin achter het wrakingsverzoek. Volgens de Raad heeft de rechter tijdens de zitting bij herhaling aangegeven aan verzoekster dat hij niet om de beschikking van het hof heen kan en zich daaraan moet houden, maar dat hij deze wel weegt. Hij heeft verzoekster de ruimte gegeven voor het toelichten van haar standpunt en is op haar argumenten ingegaan. Volgens de Raad is er geen sprake van enige vorm van vooringenomenheid van de rechter.
3.10.
Mevrouw [naam moeder], (moeder van verzoekster en tevens) pleegmoeder van [kind 1], heeft gesteld zich iets bij het verzoek tot wraking te kunnen voorstellen.
Zij voert aan dat verzoekster veel moeite heeft moeten doen voor een gezinsopname. Deze heeft uiteindelijk plaatsgevonden. Met het positieve advies dat daaruit voortkwam om [kind 4] terug naar huis te laten gaan is vervolgens niets gedaan.
4. De beoordeling
4.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een partij een rechter die een zaak behandelt wraken op grond van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld dat, bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter, als uitgangspunt geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoekster aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een dergelijke zwaarwegende omstandigheid worden afgeleid.
4.4.
De mededeling van de rechter in de hoofdzaak dat hij bij de beoordeling van het thans voorliggende verzoek van de GI rekening zal houden met de beschikking van het hof van 11 juni 2020, in die zin dat hij de inhoud daarvan zal betrekken in zijn afweging, is een inhoudelijke beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Dit kan anders zijn indien (de motivering van) die beslissingen in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kunnen worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissingen heeft genomen.
Mede gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 3 september 2020 en de toelichting op het verloop van die zitting door de GI en de Raad, die door verzoekster niet is weersproken, levert wat verzoekster heeft gesteld geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de door verzoekster aangevoerde grond dat de rechter in eerdere beschikkingen reeds negatief voor verzoekster heeft beslist. Deze enkele omstandigheid levert, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, evenmin een zwaarwegende aanwijzing op dat de rechter een vooringenomenheid koestert. Het wrakingsverzoek, voor zover dit is gericht tegen de rechter, zal daarom worden afgewezen.
4.5.
Voor zover het wrakingsverzoek tevens strekt tot wraking van alle rechters van de rechtbank te Middelburg, althans alle rechters van team Familie- en Jeugdrecht van de rechtbank te Middelburg, overweegt de wrakingskamer als volgt.
Uit artikel 36 Rv volgt dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen individuele rechters die de zaak behandelen. De wet biedt niet de mogelijkheid van wraking van een rechtscollege in zijn geheel, zoals door verzoekster wordt verzocht. Verzoekster is dan ook niet-ontvankelijk in dit verzoek.
4.6.
Voor zover het verzoek van verzoekster strekt tot verwijzing van de zaak naar een andere rechtbank, valt dit verzoek buiten de reikwijdte van deze wrakingsprocedure.
4.7.
Verzoekster heeft ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek meegedeeld geen vertrouwen meer te hebben in een onpartijdige behandeling van de zaak door de rechters van de rechtbank te Middelburg. Zij heeft aangekondigd dat, indien bij voortzetting van de behandeling de zaak niet wordt verwezen naar de rechtbank te Haarlem
of Amsterdam, een volgend soortgelijk wrakingsverzoek mag worden verwacht. De wrakingskamer is van oordeel dat daarmee sprake zal zijn van misbruik van het middel van wraking, zodat de wrakingskamer op de voet van artikel 39 lid 4 Rv zal bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling zal worden genomen.

5.5. De beslissing

De wrakingskamer
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek, voor zover dit strekt tot wraking van alle rechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, althans alle rechters van team Familie- en Jeugdrecht van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg,
wijst het wrakingsverzoek voor het overige af,
bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer C/02/374482 / JE RK 20-1353 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek,
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. de Jager, mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en mr. E.A.M. Raaijmaakers-Rottier en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.