ECLI:NL:RBZWB:2020:6067

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5632
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inschaling in salarisschaal door onderwijsbestuur

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij het College van Bestuur Archipelscholen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin haar inschaling in salarisschaal 4, trede 1, werd gehandhaafd. Eiseres was in dienst getreden op 1 januari 2016, maar stelde dat zij bij indiensttreding in schaal 4, trede 11 had moeten worden ingeschaald. Het college had haar inschaling per 1 augustus 2019 verhoogd naar schaal 4, trede 11, maar weigerde een herziening van de inschaling met terugwerkende kracht naar 1 januari 2016. De rechtbank heeft op 3 december 2020 geoordeeld dat het college terecht had besloten om de inschaling niet te herzien, omdat eiseres niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen haar oorspronkelijke inschaling. De rechtbank heeft echter het bestreden besluit vernietigd voor zover het bezwaar ongegrond was verklaard, omdat de ingangsdatum van de hogere inschaling moest worden aangepast naar 1 juli 2019. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, maar haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5632 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. H.J. Weekers,
en

Het College van Bestuur Archipelscholen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 juni 2019 (primaire besluit) heeft het college eiseres, op grond van de alsnog overgelegde salarisstrook van een vorige werkgever, per 1 augustus 2019 ingeschaald in schaal 4, trede 11.
In het besluit van 10 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, met dien verstande dat nu per 1 juli 2019 de inschaling op grond van de overgelegde salarisstrook wordt verhoogd naar schaal 4, trede 11. Voor een herziening naar het verleden bestaat geen grond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 28 oktober 2020. Eiseres was hierbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder waren aanwezig
Voor verweerder waren aanwezig gemachtigde mr. J.E. Auw Yang, [gemachtigde2] en [gemachtigde3]

Overwegingen

1. Eiseres is met ingang van 1 januari 2016, na een inleenperiode via [naam uitzendgroep] uitzendgroep, in dienst getreden bij verweerder. Bij (onherroepelijke) akte van aanstelling d.d. 13 juni 2016 is zij over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 juli 2016 aangesteld in de functie van Administratief medewerkster. Zij is daarbij ingeschaald in schaal 4, trede 1.
Met ingang van 1 augustus 2017 is eiseres voor onbepaalde aangesteld in dezelfde functie. Zij is daarbij ingeschaald in salarisschaal 4, trede 3.
Op 26 juni 2019 heeft eiseres met een medewerker personeels- en salarisadministratie gesproken over de juistheid van haar inschaling. Zij heeft verzocht om alsnog met terugwerkende kracht, per 1 januari 2016, ingeschaald te worden in schaal 4, trede 11, en heeft daartoe een salarisstrook van haar vorige werkgever ( [naam voormalig werkgever] ingeleverd.
Bij e-mail van 28 juni 2019 (primair besluit) is eiseres medegedeeld dat op grond van de salarisstrook van haar vorige werkgever is besloten om haar voor de toekomst, per 1 augustus 2019, in te schalen in schaal 4, trede 11. Omdat eiseres ten tijde van haar indiensttreding bij verweerder geen loonstroken heeft overgelegd, is zij destijds terecht ingeschaald in schaal 4, trede 1. Zij heeft geen bezwaar gemaakt tegen haar inschaling bij indiensttreding, zodat er geen reden is met terugwerkende kracht de inschaling per 1 januari 2016 aan te passen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Vast staat dat eiseres heeft berust in haar inschaling tot 26 juni 2019. Zij heeft geen nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden aangevoerd. De inschaling per 1 januari 2016 in schaal 4, trede 1, is in rechte onaantastbaar geworden nu eiseres noch tegen de akte van aanstelling, noch tegen de eerstvolgende salarisspecificatie bezwaar heeft gemaakt. Daarom is terecht besloten om niet over te gaan tot herziening van het oorspronkelijke besluit tot inschaling met terugwerkende kracht tot de aanvang van de aanstelling. Nu eiseres op 26 juni 2019 alsnog bewijsstukken heeft overgelegd, zal de inschaling voor de toekomst, met ingang van 1 juli 2019, worden verhoogd naar schaal 4, trede 11.
2. In geschil is of het college bij het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot handhaving van de weigering tot herziening van het onherroepelijke besluit tot inschaling van eiseres per datum indiensttreding (1 januari 2016) naar schaal 4, trede 11, dan wel, subsidiair naar schaal 4, trede 7, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft betoogd.
3. Eiseres stelt dat de weigering tot herziening evident onredelijk is te achten en zij alsnog per datum indiensttreding moet worden ingeschaald in schaal 4, trede 11. Zij voert daartoe aan dat het college bij aanvang van de aanstelling in bezit moet zijn geweest van haar salarisspecificatie van haar voormalige werkgever bij de [naam voormalig werkgever] . Eiseres heeft deze salarisspecificatie destijds bij uitzendorganisatie [naam uitzendgroep] ingeleverd en bij overname van eiseres door verweerder is haar volledige dossier overgedragen. Het is dus aan verweerder toe te rekenen dat zij destijds een fout hebben gemaakt bij haar inschaling. Haar kan niet worden tegengeworpen dat zij nalatig is geweest.
Eiseres heeft bovendien de akte van aanstelling veel te laat ontvangen. In de mailwisseling van december 2015 heeft haar leidinggevende aangegeven dat de inschaling hetzelfde zou zijn als bij [naam uitzendgroep] . Dit is echter niet gebeurd. Eiseres kan niet worden tegengeworpen, gelet op haar niet-juridische achtergrond, om de informatie te controleren in de cao PO.
Eiseres verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat zij alsnog met terugwerkende kracht per 1 januari 2016 wordt ingeschaald in schaal 4, trede 11 dan wel trede 7, van de cao PO en dat verweerder dient over te gaan tot een nabetaling van achterstallig loon over de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres bij indiensttreding correct, namelijk conform artikel 6.2 van de cao PO, is ingeschaald. Verweerder betwist dat eiseres bij indiensttreding een salarisspecificatie heeft ingeleverd. Eiseres stelt dat zij dit destijds wel heeft gedaan, maar heeft deze niet in geding gebracht en verweerder heeft deze niet terug kunnen vinden in zijn administratie. Verweerder stelt nooit een dossier inzake eiseres te hebben ontvangen van [naam uitzendgroep] . Verweerder ziet geen aanleiding de inschaling ook voor het verleden aan te passen. Er is geen aanleiding het eerdere besluit te herzien nu er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk was om eerder bezwaar te maken tegen haar inschaling, namelijk ten tijde van het ontvangen van de akte van aanstelling of bij de daarop volgende salarisspecificaties. De afwijzing van het herzieningsverzoek is onder die omstandigheden niet evident onredelijk.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder het verzoek van eiseres waar het ziet op de inschaling per 1 januari 2016 terecht heeft aangemerkt als een herzieningsverzoek van het onherroepelijke aanstellingsbesluit van 13 juni 2016. Verweerder heeft op het verzoek beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Aanpassing inschaling naar de toekomst
5.2
Met inachtneming van de jurisprudentie inzake duuraanspraken heeft verweerder besloten de inschaling naar de toekomst aan te passen naar schaal 4, trede 11. De rechtbank constateert het bezwaar ertoe heeft geleid dat de ingangsdatum van de hogere inschaling is aangepast van 1 augustus 2019 naar 1 juli 2019. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het bezwaar daarom gegrond verklaard had moeten worden, onder toekenning van een vergoeding voor de gemaakte kosten in bezwaar. Het bestreden besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
Aanpassing inschaling naar het verleden
5.3
Niet in geschil is tussen partijen dat de salarisstrook van april 2015 geen nieuw gebleken feit of omstandigheid is zoals bedoeld in de hiervoor genoemde jurisprudentie met betrekking tot 4:6 van de Awb. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit - gelet op alle door haar aangedragen omstandigheden - evident onredelijk is.
5.4
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zij stelt voorop dat eiseres reeds veel eerder bij verweerder had kunnen reclameren over de hoogte van haar inschaling en bijbehorend salaris. Er zijn meerdere momenten geweest waarop eiseres aanleiding had kunnen en moeten zien om haar inschaling bij verweerder aan te kaarten. De rechtbank noemt in dat kader de eerste salarisspecificaties en -uitbetalingen na de indiensttreding per 1 januari 2016, de akte van aanstelling van 13 juni 2016 (waarop haar inschaling in schaal 4, trede 1, duidelijk staat vermeld) en de akte van aanstelling van 6 november 2017 (waarin zij is ingeschaald in schaal 4, trede 3). Op al deze momenten had eiseres ervan op de hoogte kunnen raken dat zij anders was ingeschaald dan zij klaarblijkelijk had verwacht.
5.5
Eiseres heeft haar stelling dat zij haar salarisstrook reeds bij aanvang van het dienstverband heeft overgelegd dan wel dat verweerder deze van uitzendorganisatie [naam uitzendgroep] moet hebben ontvangen, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder betwist dit nadrukkelijk. Uit de stukken blijkt de rechtbank niet dat eiseres destijds de betreffende salarisstrook heeft ingeleverd. De enkele omstandigheid dat zij bij indiensttreding een formulier heeft ingeleverd waarbij onder ‘toe te voegen documenten’ staat omcirkeld dat zij een kopie van de laatste salarisspecificatie heeft ingeleverd, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De stelling van eiseres dat verweerder administratie (van [naam uitzendgroep] ) is kwijtgeraakt (waaronder de betreffende salarisstrook) is door verweerder betwist en bij gebrek aan verdere onderbouwing ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten deze stelling voor waar aan te nemen.
5.6
Ook het subsidiaire standpunt van eiseres, namelijk dat zij bij aanvang van haar dienstverband op zijn minst ingeschaald had moeten worden in schaal 4, trede 7, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het is juist dat verweerder in de e-mail van 8 december 2015 heeft toegezegd dat
“inschaling bij Archipel is dezelfde[is]
als bij OMC.”Eiseres heeft echter geen salarisstrook van OMC overgelegd aan de hand waarvan de rechtbank kan toetsen of verweerder – conform de toezegging in voornoemde mail – had dienen in te schalen in schaal 4, trede 7.
5.7
Gelet op het vorenstaande is van een evidente onredelijkheid naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dit betekent dat verweerder terecht heeft besloten om haar inschaling alleen naar de toekomst, te weten 1 juli 2019 (na het alsnog inleveren van haar salarisstrook van april 2015) aan te passen, en in redelijkheid heeft kunnen besluiten het onherroepelijke besluit van 13 juni 2016 niet te herzien met terugwerkende kracht (naar 1 januari 2016 of een latere datum).
6.
Conclusie
6.1
Gelet op wat de rechtbank onder 5.2 heeft overwogen, dient het bestreden besluit te worden vernietigd, doch slechts voor zover daarin het bezwaar ongegrond is verklaard. Gelet op de naar aanleiding van het bezwaar aangepaste ingangsdatum van de aangepaste inschaling, had het bezwaar gegrond moeten worden verklaard onder vergoeding van de proceskosten. Voor het overige blijven het bestreden besluit, evenals de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte daarvan in stand. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft. Voor de toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de nabetaling van achterstallig loon over de periode van 1 januari 2016 tot 1 juli 2019 bestaat geen grond. Dit verzoek wordt afgewezen.
6.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6.3
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.100,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, doch slechts voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiseres te vergoeden;
  • wijst af het verzoek tot schadevergoeding;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 3 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.