ECLI:NL:RBZWB:2020:6045

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9340 VV + 20_8979 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening in jeugdhulpzaken

Op 3 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in twee zaken betreffende verzoeken om voorlopige voorzieningen in het kader van jeugdhulp. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar moeder, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen over de toekenning van jeugdhulp aan haar dochter. Het eerste besluit, genomen op 29 juni 2020, betrof de toekenning van intensieve ambulante gezinsbehandeling (IAG) voor 4 uur per week op het adres van de vader van verzoekster. Het tweede besluit, van 15 oktober 2020, ging over een tijdelijke plaatsing bij een instelling. De moeder van verzoekster had in beide gevallen bezwaar gemaakt en verzocht om voorlopige voorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was bij de verzoeken, aangezien de jeugdhulp op het adres van de vader niet meer werd verleend en de tijdelijke plaatsing inmiddels was beëindigd. De rechter oordeelde dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen niet voldoende waren onderbouwd en dat er geen procesbelang meer was. De verzoeken zijn afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de beslissing geen bindende werking heeft voor een eventuele bodemprocedure. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8979 Jeugdwet VV en BRE 20/9340 Jeugdwet VV

uitspraak van 3 december 2020 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam wettelijk vertegenwoordiger] (moeder),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

Namens verzoekster ( [naam verzoekster] ) heeft haar moeder bij het college bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 juni 2020 (primair besluit) van het college over de toekenning van jeugdhulp aan [naam verzoekster] (Intensieve ambulante gezinsbehandeling (IAG) voor 4 uur per week) op het adres van haar vader. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 20/8979 Jeugdwet VV).
Bij besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van [naam verzoekster] moeder tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. [naam verzoekster] moeder heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan tijdens het beroep bij de rechtbank.
Namens [naam verzoekster] heeft haar moeder bij het college eveneens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit II) van het college over de toekenning van jeugdhulp aan [naam verzoekster] (tijdelijke plaatsing bij [naam instelling] ). Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 20/9340 Jeugdwet VV.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om in beide zaken een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op 9 juni 2020 heeft het college [naam verzoekster] in aanmerking gebracht voor een voorziening op het gebied van jeugdhulp (IAG 4 uur per week). [naam verzoekster] moeder heeft tegen dit besluit tijdig bezwaar gemaakt.
Op 29 juni 2020 heeft het college hangende de bezwaarprocedure een wijzigingsbesluit genomen en [naam verzoekster] in aanmerking gebracht voor jeugdhulp (IAG 4 uur per week) op het adres van haar vader.
Op 16 september 2020 heeft [naam verzoekster] moeder een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer BRE 20/8509 Jeugdwet VV). Zij gaf daarbij aan dat zonder haar toestemming jeugdhulp aan [naam verzoekster] gaat starten op het adres van [naam verzoekster] vader binnen 4 weken na 8 september 2020.
Naar aanleiding van het verzoek van de griffier om het (spoedeisend) belang toe te lichten heeft [naam verzoekster] moeder bij brief van 25 september 2020 het verzoek ingetrokken.
Op 13 oktober 2020 werd van [naam verzoekster] moeder opnieuw een verzoek ontvangen om een voorlopige voorziening te treffen naar aanleiding van het primaire besluit.
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft de griffier [naam verzoekster] moeder nogmaals gevraagd het spoedeisend belang ten aanzien van het primaire besluit te onderbouwen en gevraagd toe te lichten wat het belang is bij een voorlopig oordeel over dit besluit.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft [naam verzoekster] moeder een reactie gegeven.
Op 3 november 2020 werd van [naam verzoekster] moeder een verzoek ontvangen om een voorlopige voorziening te treffen naar aanleiding van bestreden besluit II.
2. De voorzieningenrechter begrijpt de bezwaren van [naam verzoekster] moeder zo dat zij het niet eens is met het plan van [naam] om specialistische jeugdhulp aan [naam verzoekster] te verlenen. Verder stelt zij dat plaatsing van [naam verzoekster] op [naam instelling] zonder haar toestemming heeft plaatsgevonden en dat zij daar niet mee akkoord gaat. Zij wenst te bereiken dat [naam verzoekster] weer thuis komt te wonen en dat het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming stopt.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De voorzieningenrechter zal eerst beoordelen of [naam verzoekster] moeder voldoende procesbelang heeft en of zij een spoedeisend belang heeft bij een (voorlopig) oordeel over de bestreden besluiten.
Het besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit I)
Uit het rapport van [naam] van 8 september 2020 blijkt dat de jeugdhulp aan [naam verzoekster] (IAG) op het adres van vader, voor zover deze al ooit daadwerkelijk is gestart, op dat moment in elk geval was beëindigd. Deze omstandigheid was voor [naam verzoekster] moeder, nadat zij daarop was gewezen, aanleiding het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft [naam verzoekster] moeder een reactie gegeven naar aanleiding van het verzoek van de griffier nogmaals het (proces)belang en het spoedeisend belang te onderbouwen. Uit deze reactie maakt de voorzieningenrechter op dat er ten aanzien van het huidige verzoek, in vergelijking met het eerdere verzoek, geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden welk procesbelang [naam verzoekster] moeder heeft bij een voorlopig oordeel over jeugdhulp op het adres van vader, te meer nu ten tijde van het indienen van het verzoek [naam verzoekster] niet bij vader verbleef maar tijdelijk op [naam instelling] was geplaatst. Evenmin is duidelijk geworden welk spoedeisend belang bij een dergelijk voorlopig oordeel bestaat. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het procesbelang alsmede het spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel over het besluit van 17 november 2020 onvoldoende zijn onderbouwd.
Het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit II)
Het college heeft [naam verzoekster] in aanmerking gebracht voor een tijdelijk verblijf op [naam instelling] in de periode van 27 september 2020 tot en met 26 oktober 2020.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [naam verzoekster] moeder met haar verzoek geen positief resultaat meer bereiken nu de periode van het tijdelijk verblijf is verstreken. Ten aanzien van dit verzoek ontbreekt zowel het procesbelang als het spoedeisend belang.
5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken niet wordt toegekomen. De verzoeken zullen dan ook worden afgewezen en voor een proceskostenveroordeling is geen reden.
6. Ter voorlichting van verzoekster merkt de voorzieningenrechter tot slot nog het volgende op. Voor zover de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen betrekking hebben op besluiten van de Raad voor de Kinderbescherming, kan de voorzieningenrechter niets voor verzoekster betekenen. Zij moet zich daarvoor tot de Raad voor de Kinderbescherming wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 3 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.