ECLI:NL:RBZWB:2020:6030

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7919
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 27 november 2020, is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had op 6 augustus 2020 digitaal beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). In het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is eiseres gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht. Op 17 september 2020 ontving eiseres een aangetekende brief waarin zij werd geïnformeerd dat er geen betaling was ontvangen en dat het griffierecht binnen vier weken na de datum van de brief moest worden voldaan. Eiseres werd erop gewezen dat bij niet tijdige betaling het risico bestond dat het beroepschrift niet-ontvankelijk zou worden verklaard.

De rechtbank constateerde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan. Bij de beslissing zijn de relevante artikelen uit de Awb in acht genomen, die de verplichtingen omtrent griffierechten en de gevolgen van niet-tijdige betaling uiteenzetten. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de indiener van het beroepschrift verantwoordelijk is voor de tijdige betaling van het griffierecht, en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier D. Alblas, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7919 ONBEK

uitspraak van 27 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 augustus 2020 digitaal beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiseres is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 17 september 2020 is eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiseres is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiseres is er in deze brief op gewezen dat zij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.