ECLI:NL:RBZWB:2020:6000

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5738
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin een omgevingsvergunning was verleend voor de verbouwing van een pand ten behoeve van kamergewijze verhuur. Het college had het bezwaar van de eiser echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde van de eiser, een architect, niet tijdig een getekende volmacht had overgelegd. De rechtbank moest beoordelen of het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank overwoog dat de architect op 8 augustus 2019 had gereageerd op het primaire besluit, maar dat zij niet tijdig een volmacht had ingediend. De rechtbank stelde vast dat de architect op 6 september 2019 een volmacht had overgelegd, maar dat deze te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat de vakantieperiode tussen 8 augustus en 6 september 2019 geen verschoonbare termijnoverschrijding opleverde. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn standpunt dat het college een onredelijk korte termijn had gesteld voor het indienen van de volmacht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, omdat de eiser niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van bezwaar. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5738 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. A. Sahin,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 juli 2019 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [naam onderneming] te [plaatsnaam 2] voor het verbouwen van een pand aan de [adres] te [plaatsnaam] ten behoeve van kamergewijze verhuur.
In het besluit van 2 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 16 oktober 2020, gelijktijdig met het beroep in zaaknummer BRE 20/4881 WABOA.
Hierbij waren aanwezig eiser met zijn partner [naam partner eiser] , zijn gemachtigde en [naam architect] (architect), en namens het college [naam vertegenwoordiger college] .

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit heeft het college op aanvraag een omgevingsvergunning aan [naam onderneming] verleend voor het verbouwen van het pand [adres] te [plaatsnaam] ten behoeve van kamergewijze verhuur voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’.
Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt door [naam architect] Zij heeft aangegeven dat zij het bezwaar heeft ingediend namens haar opdrachtgevers: mevrouw [naam partner eiser] en de heer [naam eiser] , eigenaars van [adres 2] [adres 3a] en [adres 3b] te [plaatsnaam] .
Bij het bestreden besluit heeft het college dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [naam architect] niet tijdig een volmacht heeft overgelegd.
2. De rechtbank dient te beoordelen of het college bevoegd was om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
3. De rechtbank stelt vast dat [naam architect] op 8 augustus 2019 per e-mail heeft gereageerd op het primaire besluit. [naam architect] heeft daarin aangegeven dat zij namens haar opdrachtgevers formeel haar zienswijze wil indienen. Het college heeft dit opgevat als bezwaarschrift tegen het primaire besluit en heeft de ontvangst van het bezwaarschrift op 9 augustus 2019 bevestigd. Het college heeft in de ontvangstbevestiging aangegeven dat uit het bezwaarschrift niet blijkt dat [naam architect] mevrouw [naam partner eiser] en de heer [naam eiser] mag vertegenwoordigen en heeft [naam architect] verzocht om een door hen beiden getekende volmacht toe te sturen. Het college heeft tevens aangegeven dat [naam architect] het bezwaarschrift niet heeft ondertekend. Het college heeft een kopie van het bezwaarschrift meegestuurd en heeft [naam architect] verzocht om dat terug te sturen met daarop haar handtekening. Het college heeft [naam architect] daarvoor de gelegenheid gegeven tot en met 23 augustus 2019.
Op 12 augustus 2019 heeft [naam architect] het ondertekende bezwaarschrift bij het college ingediend.
Op 15 augustus 2019 heeft het college [naam architect] herinnerd aan zijn verzoek om uiterlijk 23 augustus 2019 een getekende volmacht over te leggen.
Op 4 september 2019 heeft [naam architect] per e-mail geïnformeerd naar de stand van zaken. Zij heeft daarin aangegeven niets te hebben gehoord op haar e-mail van 8 augustus 2019. Daarop heeft het college gereageerd op 5 september 2019, waarbij het de gang van zaken heeft geschetst en heeft aangegeven dat het tot op heden geen volmacht van haar heeft ontvangen.
Op 6 september 2019 heeft [naam architect] een volmacht overgelegd, die op 6 september 2019 was ondertekend door eiser en [naam partner eiser] . Daarnaast heeft [naam architect] een ‘volmacht aanvraag omzettingsvergunning’ van 5 juni 2019 overgelegd, waarin [naam architect] door eiser en [naam partner eiser] is gemachtigd om “vergunning aan te vragen voor de verrichten werkzaamheden aan bovengenoemd pand”. Op deze volmacht is handgeschreven aangetekend: “kopie reeds 13/8/19 ingediend in OLO”. [naam architect] heeft in de begeleidende brief van 6 september 2019 toegelicht dat de toezending verlaat is vanwege de vakantieperiode na de indiening van het bezwaar.
4. Eiser voert aan dat [naam architect] op 6 september 2019 een machtiging aan de commissie bezwaarschriften heeft toegezonden. [naam architect] geeft aan dat zij eerder ook al een machtiging had ingediend via het Omgevingsloket Online (OLO), namelijk op 26 juli 2019 en 13 augustus 2019.
5. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt.
In artikel 6:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en ten minste bevat:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
e gronden van het bezwaar of beroep.
In artikel 2:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen.
Het bestuursorgaan kan op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien:
niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
6. Vast staat dat [naam architect] naar aanleiding van het verzoek van het college niet uiterlijk op 23 augustus 2019 een getekende volmacht heeft overgelegd, waaruit bleek dat zij gerechtigd was om namens eiser bezwaar te maken tegen het primaire besluit.
De volmacht getekend op 6 september 2019 is door [naam architect] te laat ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid kunnen overwegen dat de vakantieperiode tussen 8 augustus en 6 september 2019 geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. Het college heeft eiser in dat verband mogen tegenwerpen dat hij niet heeft gezorgd voor een adequate belangenbehartiging in de vakantieperiode. Daarbij heeft het college mogen meewegen dat [naam architect] wel tijdig – in die bewuste vakantieperiode – een ondertekend exemplaar van het bezwaargeschrift heeft geretourneerd.
Uit de volmacht van 5 juni 2019 blijkt niet dat [naam architect] gerechtigd was om namens eiser bezwaar te maken tegen het primaire besluit. Die volmacht is immers afgegeven voor werkzaamheden in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het pand [adres 2] en [adres 3a] te [plaatsnaam] . Het primaire besluit betreft het daartegenover liggende pand [adres] en is niet in eigendom van eiser en/of zijn partner [naam partner eiser] . Dat [naam architect] , zoals zij ter zitting heeft toegelicht, beide zaken vanwege de onderlinge verwevendheid zag als één zaak, maakt dat niet anders nu dit voor derden niet kenbaar is. Overigens ontkent het college deze machtiging op 13 augustus 2019 via het OLO te hebben ontvangen en heeft eiser ook niet aangetoond dat hij deze machtiging via het OLO op die datum of anderszins uiterlijk 23 augustus 2019 bij het college heeft aangeleverd.
7. Eiser heeft nog een beroep gedaan op het zorgvuldigheidsbeginsel. Hij heeft gewezen op de bevoegdheid van het college om het bezwaar, ondanks dat [naam architect] niet heeft voldaan aan het verzoek van het college om uiterlijk op 23 augustus 2019 een getekende volmacht over te leggen, toch ontvankelijk te achten. In dat verband heeft hij er ook op gewezen dat de termijn voor het indienen van bezwaar pas op 5 september 2019 is verlopen en dat de gestelde termijn tot en met 23 augustus 2019 dus onredelijk kort was.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het college voor het opvragen van een volmacht een onredelijk korte termijn heeft gehanteerd. In lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX2140) overweegt de rechtbank dat termijnen als de gestelde mede strekken ter bescherming van de belangen van andere partijen in het geding. Het rechtszekerheidsbeginsel vergt dat het college bij het stellen van termijnen ook rekening houdt met de belangen van – in dit geval – [naam onderneming] Het college heeft ter zitting in redelijkheid opgemerkt dat het college, voordat het een bezwaarschrift inhoudelijk in behandeling neemt, wil weten of degene die namens iemand bezwaar maakt daartoe ook gemachtigd is. De door het college gestelde termijn, tot en met 23 augustus 2019, acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Daarbij heeft het college [naam architect] op 15 augustus 2019 nogmaals gewezen op het verzuim en haar herinnerd aan het verzoek om een getekende volmacht over te leggen. Zowel in de brief van 9 augustus 2019 als in die van 15 augustus 2019 heeft het college [naam architect] erop gewezen dat, als zij niet tijdig een getekende volmacht zou overleggen, de kans groot zou zijn dat het bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
Het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt niet.
8. Het college was om de hiervoor vermelde redenen bevoegd om het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk te verklaren.
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 27 november 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.