Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 26 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
2. Beroepsgronden
3. Wettelijk kader
4. Beoordeling
- Het achterschip is ingekort zonder dat deze verbouwing constructief voldoende sterk genoeg is gebleken en is goedgekeurd door een erkende instelling en tevens is opgenomen in het Certificaat van Onderzoek;
- In de achterpiek bevinden zich meerdere openingen waardoor deze lek is en niet meer als waterdicht is aan te merken en hiermee niet meer voldoet aan de voorgeschreven waterdichte indeling en aantal aanvaringsschotten;
- Het hoofd- en noodstuurwerk zijn door voornoemde verbouwing geheel buiten gebruik waardoor het schip niet is te gebruiken;
- De ankerlier op het achterdek en hiermee het hekanker is niet te gebruiken;
- In de waterdichte vrang tussen de machinekamer en het laadruim bevinden zich onjuiste kabeldoorvoeringen, waardoor deze niet meer als waterdicht aangemerkt kan worden;
- Er zitten veel scheuren in de stalen rimvloer en de aanwezige trimvullingen;
- In het laadruim is een bouwsel aanwezig t.b.v. het laboratorium en bevindt zich ook een grote hoeveelheid afval en chemische reststoffen;
- In het laadruim zijn meerdere openingen aangebracht die daar niet horen;
- In het voorschot van het laadruim is een toegangsdeur naar de voorste machinekamer aangebracht die daar niet hoort en hiermee niet voldoet aan de voorgeschreven waterdichte indeling en aantal waterdichte schotten;
- Er is twijfel aan de goede werking van het ankerlier en boegankers op het voorschip;
- De elektrische installatie aan boord is niet meer zoals deze is voorgeschreven;
- De voor dit schip afgegeven meetbrief voor binnenvaartschepen is vervallen door voornoemde inkorting van het achterschip en de hiermee verband houdende waterverplaatsing/laadvermogen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 3 maanden na de dag van verzending van deze een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.