ECLI:NL:RBZWB:2020:5912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5394
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met inlichtingenplicht en kostendelersnorm

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres ontving een bijstandsuitkering, maar deze werd herzien en een bedrag van € 1.397,08 werd teruggevorderd door Orionis. De herziening was gebaseerd op de stelling dat eiseres niet had doorgegeven dat haar zoon, die in detentie was geweest, bij haar woonde na zijn vrijlating. Eiseres betwistte deze claim en voerde aan dat zij niet met haar zoon samenwoonde en dat Orionis ten onrechte de inlichtingenplicht had ingeroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan Orionis was om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening was voldaan, in beginsel op Orionis rustte. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat haar zoon niet bij haar woonde. De rechtbank concludeerde dat de zoon van eiseres vanaf 1 juni 2019 terecht als kostendeler was aangemerkt en dat Orionis terecht tot herziening van de uitkering was overgegaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bijstandsontvangers om relevante informatie te verstrekken en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen. Eiseres had moeten doorgeven dat haar zoon bij haar woonde, wat gevolgen had voor haar recht op bijstand. De rechtbank wees het verzoek van eiseres om de rapporteur als getuige te horen af, omdat er voldoende bewijs was dat haar zoon bij haar woonachtig was. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5394 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. N. Wouters,
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 november 2019 (primaire besluit) heeft Orionis de bijstandsuitkering van eiseres over de periode 1 juni 2019 tot en met 31 oktober 2019 herzien en de teveel uitgekeerde bijstand ten bedrage van € 1.397,08 teruggevorderd.
In het besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 november 2020.
Hierbij waren aanwezig mr. R. Wouters kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres en [naam verweerder] namens Orionis.

Overwegingen

1. Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Op het adres van eiseres stond ook haar zoon ( [naam zoon] ) ingeschreven. Deze zoon heeft tot en met 31 mei 2019 in detentie gezeten.
Op 14 oktober 2019 is aan eiseres verzocht om meer informatie over de huidige verblijfplaats van haar zoon te overleggen. Bij brief van 28 oktober 2019 heeft eiseres gesteld dat haar zoon geen inkomsten heeft, geen arbeid verricht en geen studiefinanciering ontvangt.
Eiseres is bij brief van 7 november 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 11 november 2019.
Bij het primaire besluit heeft Orionis de uitkering van eiseres herzien vanaf 1 juni 2019 naar een kostendelersnorm van twee personen. Tevens is het teveel uitkeerde bedrag aan bijstandsuitkering van eiseres teruggevorderd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft Orionis het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil of Orionis terecht de bijstandsuitkering van eiseres heeft herzien en teruggevorderd.
3. Eiseres voert aan dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie van Orionis ten onrechte aandacht wordt besteed aan de inlichtingenplicht, nu dit niet ten grondslag ligt aan de besluitvoering. De Regeling Uitzondering Inlichtingenplicht bepaalt dat er geen melding hoeft te worden gemaakt van feiten die kenbaar zijn via de Basisregistratie Personen (BRP). Haar zoon heeft altijd op haar adres ingeschreven gestaan, ook tijdens zijn detentie. Orionis had kunnen weten wanneer de zoon uit detentie kwam. Eiseres heeft na de detentie nimmer samen gewoond met haar zoon. Het is aan Orionis om onderzoek te doen en aan de hand van concrete feiten en omstandigheden vast te stellen of sprake is van een daadwerkelijk hoofdverblijf. Het gesprek van 11 november 2019 was zeer beperkt en kan niet worden beschouwd als een gedegen onderzoek. Er zijn niet of nauwelijks vragen gesteld over de feitelijke woonsituatie. Er zijn verder ook geen inhoudelijke vragen gesteld. De opsteller van het gespreksverslag heeft niet geconcludeerd dat de kostendelersnorm van toepassing was, maar zij concludeert tot ongewijzigde voortzetting van de uitkering. Orionis is ten onrechte voorbij gegaan aan de verklaring van eiseres, de verklaring van haar dochter en de verklaring van de zoon. Eiseres verzoekt de rechtbank om rapporteur [naam rapporteur] op te roepen als getuige voor zover de rechtbank haar verklaring voldoende zou achten. Daarnaast verzoekt eiseres om Orionis te verplichten om de opname van de hoorzitting c.q. de letterlijke uitwerking hiervan te overleggen.
4. Ingevolge artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert, voor zover hier van belang, het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
5. Een besluit tot herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor herziening is voldaan, in beginsel op het Orionis rust.
Orionis stelt dat eiseres ten onrechte niet heeft doorgegeven dat haar zoon na het beëindigen van zijn detentie bij haar woonachtig was. Eiseres stelt dat zij niet met haar zoon heeft samengewoond na zijn detentie. Haar zoon zou woonachtig zijn in Rotterdam.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Uit de rapportage van mevrouw [naam rapporteur] blijkt dat eiseres op 11 november 2019 heeft verklaard dat haar zoon sinds de beëindiging van zijn detentie bij haar woonachtig is geweest. Deze rapporteur heeft er geen belang bij om onjuiste informatie in haar rapport op te nemen. Eiseres stelt dat dit niet juist is en dat zij
bedoeldedat hij bij haar ingeschreven stond. Ter zitting is door de gemachtigde van Orionis verklaard dat hij navraag heeft gedaan bij de rapporteur en dat zij heeft verklaard dat eiseres wel degelijk heeft verklaard dat haar zoon bij haar woonachtig was, in afwachting van de start van zijn studie in Rotterdam. De rechtbank ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen en ziet gezien de bevindingen in het rapport en de nadere toelichting ter zitting, geen reden om de rapporteur alsnog als getuige te horen. De rechtbank acht derhalve voldoende aannemelijk dat de zoon na zijn detentie woonachtig is geweest op het adres van eiseres, gezien de mededeling daarvan door eiseres, die voorts wordt bevestigd door de inschrijving van de zoon op het adres. Voor zover de gemachtigde ter zitting nog heeft aangevoerd dat eiseres de Nederlandse taal niet goed machtig is, overweegt de rechtbank dat eiseres werd vergezeld door haar dochter tijdens het gesprek.
Nu haar zoon ouder is dan 21 jaar en geen studie volgt, had eiseres aan Orionis moeten doorgeven dat haar zoon bij haar woonachtig was, omdat dit gevolgen heeft voor de bijstandsuitkering.
Eiseres stelt dat ten onrechte door commissie in het bestreden besluit wordt gesproken over schending van de inlichtingenplicht, nu dit niet aan het primaire besluit ten grondslag is gelegd. Deze beroepsgrond faalt. De beslissing op bezwaar is een volledige heroverweging en het stond Orionis dan ook vrij om in de beslissing op bezwaar, anders dan in het primaire besluit, alsnog de schending van de inlichtingenplicht aan het besluit ten grondslag te leggen.
Het verzoek tot het overleggen van de opname van de hoorzitting dan wel een verbatim uitwerking wordt afgewezen, nu een verslag van de hoorzitting ex artikel 8:42 van de Awb, deel uitmaakt van het dossier. Dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden op de grondslag van het bezwaar, is de rechtbank bij gebrek aan een nadere onderbouwing daarvan door eiseres, niet gebleken.
Eiseres meent dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht en wijst op de Regeling Uitzondering Inlichtingenplicht. De rechtbank overweegt dat een tweetal gegevens
automatisch wordt verkregen als deze wijzigen in de BRP. Een verandering van leefvorm valt hier niet onder en eiseres had de beëindiging van de detentie dan ook aan Orionis moeten doorgeven.
Door dit niet te doen is sprake van schending van de inlichtingenplicht. Dit levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, waarbij er omkering van de bewijslast plaatsvindt. Het is volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht zou hebben gehad op volledige bijstand (zie de uitspraak van 27 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2584).
Eiseres heeft geen gegevens overgelegd waaruit volgt dat haar zoon niet bij haar woonachtig was. Ze heeft enkel een summiere verklaring van haar zoon en dochter overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat aan deze verklaringen weinig waarde kan worden gehecht, nu deze verklaringen achteraf zijn opgesteld en niet controleerbaar zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is de zoon van eiseres vanaf 1 juni 2019 terecht als kostendeler is aangemerkt en is Orionis terecht tot herziening van de uitkering overgegaan. Van een schending van het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel is de rechtbank niet gebleken, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
6. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of Orionis de ten onrechte aan eiseres verstrekte bijstand, de berekening van de hoogte waarvan niet in geschil is, terecht van haar heeft teruggevorderd. Daartoe overweegt de rechtbank dat Orionis dit bedrag gezien het voorgaande en gelet op artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet dient te terug te vorderen, behoudens dringende redenen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is in dit geval niet gebleken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.